ondertitel: boek van de woestijnjaren.
Geschreven door Jonathan Sacks en onderdeel van zijn serie over de Thora.
De
eerste drie boeken heb ik gelezen en heb er van genoten. Wanneer je de
Joodse achtergronden en verklaringen bij de verhalen leest vergroot dat je
inzicht in het geheel.
Ook dit boek bestaat weer uit parasja’s. Tien stuks. En die
weer uit verschillende essays over onderwerpen die aan de orde komen. Het zijn
niet altijd de onderwerpen die ik zelf interessant vind maar die hij de moeite
van het vermelden waard vindt.
Numeri gat over de reis van de berg Sinaï richting het
beloofde land; de oevers van de Jordaan.
Leviticus was het hoogtepunt van het chiasma (ABCBA) van de vijf Bijbelboeken;
Exodus en Numeri (B) gaan allebei over een reis.
Op pagina vijftien van het boek heeft Sacks een mooi overzicht opgenomen met
alle overeenkomstige verhalen tussen de boeken.
Verschillen zijn er ook: het volk is in Numeri niet langer een groep slaven met
de bijbehorende slavenmentaliteit die op de vlucht zijn, maar een natie die een
verbond heeft gesloten met God; die een wetboek hebben ook al hebben ze nog
geen land.
Dat is meteen ook het verschil met andere volkeren. Die hebben eerst land en
pas later een wetboek. Is er geen land meer dan is ook het wetboek overbodig.
Bij de Joden niet. Ook al hebben ze geen land dan zijn ze toch verbonden door het
verbond met God en de wetten en regels.
Wat wil ik verder onthouden? Het hele boek natuurlijk…..
Het stuk over de priesterlijke zegen. In 1997 vond men in Ketef Hinnom zilveren
boekrolletjes van drie cm waarop in Paleo - Hebreeuws (werd vóór de Babylonische
ballingschap gebruikt) de priesterlijk zegen staat in een heel precieze
literaire structuur.
De betekenis van elke zinssnede legt hij uit. Hartverwarmend. Ik zal die
priesterlijke zegen nu met andere oren horen.
In het verhaal met Korach, Dathan en Abiram uit Numeri 16 komen
ook wijze lessen aan bod. Korach, een Leviet trekt samen op met Dathan en
Abiram; nakomelingen van Ruben.
Ze komen bij Mozes en betwistten zijn leiderschap. Hun argumenten klinken heel
plausibel zoals Sacks laat zien. Het heeft te maken met de blauwe draad in
kwastjes van de gebedskleden. De tsietsiet.
Waarom zaten die drie toch fout?
Omdat ze niet door hadden de essentie van een gebod in het middel zit en niet
in het doel.
Dat lijkt me voor ons ook wel van belang.
Wanneer we leren te volgen, ook al begrijpen we niet direct waarom, zal ons dat
transformeren in mogelijke leiders. Korach kon nooit een leider zijn/worden
omdat hij niet in staat was om een volger te zijn. Wanneer je zelf niet kunt
gehoorzamen zul je anderen nooit kunnen overtuigen om gehoorzaam te zijn.
Nog iets wat mij toch wel opviel: In Numeri 16: 32 staat dat de drie met alles
wat ze bezaten én hun gezinnen verzwolgen werden. (Sink hole?)
‘De aarde opende haar mond en verzwolg hen, met hun gezinnen.’
Maar in Numeri 26: 11 staat dat de kinderen van Korach niet
gestorven waren en ook Sacks noemt de kinderen van Korach als nazaten van hem
die psalmen creëerden. Bijvoorbeeld ps 84, ‘van de Korachieten’.
Dus ja, dat letterlijke lezen levert toch problemen op; althans voor
fundamentalistische lezers.
Voor Sacks niet en ik maak me er ook niet druk
om.
Dan de houding van Mozes in ‘beide reizen’; van vóór de
Sinaï en daarna en zijn ‘zonde’ waardoor hij het beloofde land niet in mocht.
Tijdens beide reizen, in Exodus en in Numeri murmureren (prachtig woord! Ik
gebruik het regelmatig tegen mijnheer Cathy) de Israëlieten over water, over
eten en hebben spijt van hun reis en willen ze terug.
Mozes reacties verschillen nogal. In Exodus hoort Mozes het aan, spreekt tot
God, God zegt wat hij moet doen en hij doet het.
In Numeri lijkt hij er veel emotioneler mee om te gaan. Ondanks zijn ervaringen
is hij kennelijk niet wijzer geworden en lijkt zijn veerkracht verminderd.
Verklaring: in Exodus wordt technisch leiderschap vereist. Het volk had nog
steeds een slavenmentaliteit die moest veranderen in een natie van mensen die
de verantwoordelijkheden van de vrijheid op zich konden nemen. Mozes moest
adaptief leiderschap gaan tonen.
Maar hij ontdekte dat het volk nog helemaal niet was veranderd. Weer klaagden
ze over dezelfde dingen als in Exodus en gaven de schuld aan een ander. Om
wanhopig te worden en dat werd hij dan ook, zo af en toe. ‘Mensen helpen de
kracht te vinden om te veranderen – dat is de grootste uitdaging van
leiderschap.’
Vrije mensen geven anderen niet de schuld van hun ongeluk.
Mozes was eigenlijk zelf het probleem bij de reis vanaf de Sinaï naar het
beloofde land.
Mozes was de sterke leider om het volk uit de slavernij te leiden maar bleef in
gebreke om de mensen de kans te geven hun eigen sterke kanten te ontwikkelen.
Daar was Jozua, zijn opvolger, beter in.
Na de aanstelling van de zeventig oudsten ging het beter al ging Mozes in de
fout toen hij op de rots sloeg om het volk water te geven in plaats van spreken
zoals God bevolen had. (Num 20)
Ik heb daar al eerder een berichtje aan gewaagd.
Terwijl eerder God al eens had gezegd dat hij op een rots moest slaan (Ex 17)
Daar heb je weer dat verschil in reis. Vóór of na de Sinaï.
Maar ook een verschil in generatie. Er was nu een generatie die in vrijheid was
gebóren. Vrije mensen moet je anders benaderen, die reageren op overreding en
niet op slaan. Slaan hoort bij de slavenmentaliteit.
De dubbele boodschap die ik er in zag, - zie mijn blogberichtje - daar heeft Sacks het vanzelfsprekend niet
over. Maar als elk vers in de bijbel zeventig uitleggingen toestaat dan zit de
mijne er vast wel bij.
Vaak heb ik mij afgevraagd waarom die woestijn reis zo lang
moest duren; een generatie zelfs. Volgens Sacks kost het tijd om mensen te veranderen.
Zeker vanuit de slavernij naar de verantwoordelijkheden die vrijheid met zich
meebrengt. Er was een nieuwe generatie voor nodig die in vrijheid was geboren,
niet gehinderd door de gewoonten van de slavernij. Dat kost tijd; er is geen
kortere route.
Over het beeld woestijnreis – mensenleven heeft hij het niet. Terwijl ik dat er
toch wel inzie. Ergens schrijft hij (p 355) dat ze (we) geroepen zijn om een
rolmodel te zijn, een belichaming van de Thora. Ja, dat lees ik toch ook in Rom
8:29.
Wel ingewikkeld: de joden moeten het allemaal zelf doen en voor ons, heidenen,
is het al gedaan en hebben we een levend rolmodel.
Ook de vreemde verboden die in dit boek voorkomen worden
besproken en komen overeen met wat ik al wist. Zoals een bokje dat niet gekookt
mag worden in de melk van zijn moeder, het niet dragen van wol en vlas. Het zit
in het verschil in ordes in de schepping. (Dat is de enige echte
scheppingsorde!)
In dit blogberichtje heb ik wat genoemd.
Wat mij ook nog opviel is dat Sacks benoemt dat Israël direct
onder de soevereiniteit valt van God en ander volken worden geregeerd door
aardse en hemelse tussenpersonen. (p 381)
Dat had ik al eens geleerd van Willem Ouweneel naar aanleiding van gedeeltes
uit het Oude Testament. Ieder volk heeft zijn eigen Engelvorst. Dus als twee
profeten hetzelfde zeggen…
Daarop voortbordurend vond ik altijd wel dat de Engelvorst van Afghanistan dan
wel eens wat beter zijn best mocht doen voor dat troosteloze land.
Zijn lofzang op Israël waar God zo dichtbij is, meer dan in een ander land. Waar
ik niet zoveel geloof aan hecht want dan denk ik weer heel nuchter: fijn dat
Theodor Herzl zijn zin niet heeft gekregen want dan was het mogelijk een
Argentijnse Jodenstaat geworden. ( p 43 van ‘de Jodenstaat’)
De wetten en verhalen die elkaar afwisselen in het boek
Numeri; de wet wordt aangekondigd vóór het verhaal waarop ze van toepassing
is.
De faalangst van de tien verkenners; de sprekende ezel van Bileam. Het is
teveel om hier te noemen.
Ja, het valt weer op in dit boek, de liefde die Sacks heeft
voor God en zijn volk. Om ontroerd en blij van te worden.
Verder ben ik ook blij dat hij regelmatig dingen herhaalt in de verschillende parasja’s.
Sinds ik Corona heb gehad lijkt het of mijn brein (nog) langzamer werkt dan
voorheen en minder kan onthouden. Niet fijn.
En Sacks blijft meester in het poneren van one-liners:
‘De Goddelijke aanwezigheid is niet te vinden in de ene
stem tegenover de andere stem, maar in het gesprek als geheel.’
‘Alleen door open te staan voor een macht die groter is
dan zijzelf worden mensen groter dan zichzelf.’
‘God schiep de tijd zodat niet alles tegelijk gebeurt.’
‘Een van de grote verschillen tussen het jodendom en andere
religies is dat, terwijl andere religies ernaar streven mensen te verheffen
naar hemelse sferen, het jodendom er naar streeft de hemel op aarde te brengen.’
Dan is nu het wachten op de uitgave van Deuteronomium.
En dan lees ik vlak na dit boek een interview met David Grossman in de Trouwbijlage.
Hij krijgt volgende week de Erasmusprijs uitgereikt door onze koning.
Het gesprek is zo down to earth. Het contrast kan niet groter zijn.
Een rabbijn die dagelijks met zijn neus in de TeNaCH met aanverwante
geschriften zat en zich omringde met gelovigen of deze schrijver; wonend vlakbij
Palestijnse gebieden, een twintigjarige zoon
heeft verloren in een oorlog, niet in God gelooft maar wel met vrienden de TeNach
bestudeerd.