Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

zaterdag 29 april 2017

En de zon gaat op


Geschreven door Ernest Hemingway in 1926. Oorspronkelijke titel ‘The Sun Also Rises’.
Ik las een digitale editie naar de negende druk uit 1973.

Hij kreeg de Nobelprijs voor de literatuur in 1954 en ontving ook de Pulitzerprijs. (voor ‘The old Man and the Sea’)
Dit zou zijn beste boek zijn.
Ik vraag mij af waarom. Het hangt als los zand aan elkaar. Steeds verwachtte ik een soort van climax maar er gebeurt niets. Ik twijfelde ook of de dagdelen wel klopten maar ik heb geen zin om dat na te zoeken.
Misschien moet ik meer denken aan ‘het vernieuwende voor zijn tijd’?
Dat voortkabbelende wat de tijdgeest moet typeren van ‘A Lost Generation’.
Gezien de teksten voorin uit Prediker (1:4-7) en van Gertrude Stein ('Gij allen zijt een te gronde gaand geslacht')zal dat wel het geval zijn.

Korte zinnen, zinloze opmerkingen die ook niet echt de sfeer weergeven, losse eindjes en een verhaal wat maar niet opgang wil komen.
Wanneer dit schrijfsel valt onder de categorie: ‘vernieuwend-voor-zijn-tijd-dus-kunst dan neem ik aan dat het zo is maar die regel op zichzelf vind ik onbegrijpelijk.

In ieder geval: Jake Barnes is een zeer integere man die als journalist werkt voor een Parijse krant en heeft een aantal vrienden waaronder Brett Ashley waar hij verliefd op is en blijft.
Ze blijft echter voor hem onbereikbaar terwijl ze het verder met Jan en alleman aanlegt. Toch blijft hij haar hoogachten.
Er wordt veel geluierd, geleuterd en heel veel gedronken en gereisd tussen Parijs en Pamplona.
Daar worden voornamelijk de stierengevechten gevolgd waar Hemingway ook groot fan van was.

Zo’n bekende ‘grote’ naam; het viel mij erg tegen.





vrijdag 14 april 2017

Niets cadeau


Niets cadeau gekregen, alles te leen.
Tot over mijn oren in de schulden
zal ik met mezelf
voor mezelf moeten betalen,
mijn leven voor mijn leven geven.

Het is nu eenmaal zo geregeld
dat het hart terug moet
en de lever terug moet
en elke vinger afzonderlijk.

Te laat om het contract te verbreken.
De schulden moeten worden geïnd,
het vel over de oren gehaald.

Op de wereld loop ik rond
in de menigte van andere schuldenaren.
Sommigen zijn verplicht
hun vleugels af te betalen.
Anderen moeten of ze willen of niet
hun blaadjes afrekenen.

Aan de debetzijde
staat elk weefsel in ons.
Geen wimpertje, geen steeltje
mogen we voorgoed behouden.

De lijst is uitputtend
en het ziet ernaar uit
dat we niets zullen overhouden.

Ik kan me niet herinneren
waar, wanneer en waarom
ik zo’n rekening heb laten openen.

Het protest daartegen
noemen we de ziel.
En dat is het enige
wat niet op de lijst staat.


Wyslawa Szymborska (1923 -2012)



En dan te bedenken, op een dag als vandaag, dat er al voor me betaald is.....

woensdag 12 april 2017

Kruis?


Tijdens ons reisje naar Rome stuitte ik in het Vaticaans museum, bij de contemporaine kunst afdeling op een onmiskenbare Dalí.
Van de paus mochten we ongebreideld fotograferen. Alleen lastig met zoveel mensen om je heen.
Thuisgekomen heb ik hem proberen op te zoeken via Google maar dat viel niet mee. Uiteindelijk heb ik één afbeelding gevonden. Juist. Uit het Vaticaans museum. Kennelijk een niet erg bekend werk.
Maar ik vind het echt heel mooi.
Je ziet meteen aan de houding dat het Jezus is aan het kruis. Alleen....er is geen kruis.
Maar daarom vind ik het juist zo mooi. Het gaat niet om het kruis maar om Hem.

Ik weet niets over de geestelijke gesteldheid van Dali behalve dat hij vlagen van fascinatie had voor religie en ik weet ook dat er schilderijen van hem zijn met het driedimensionale kruis maar misschien zegt dit schilderij wel genoeg.


13-04

Gisteravond tijdens de passieavond in onze kerk zongen we een lied van Joh. de Heer: ‘Op die heuvel daarginds, stond een ruw houten kruis.... enz.
Met dit schilderij in mijn achterhoofd vond ik het opeens een heel rare tekst.
Ik begrijp het wel; het kruis is het symbool van lijden en verzoening maar we kunnen toch niet in de symbolen blijven hangen? Wat is er nu belangrijker?
Misschien heeft die vreemde, controversiële kunstschilder het wel beter begrepen dan mijnheer de Heer.








maandag 10 april 2017

De vrijheid van de wil


Geschreven door Arthur Schopenhauer (1788 – 1860). Filosoof. Hij schreef dit essay naar aanleiding van een prijsvraag van de Noorse Academie van Wetenschappen in 1839 en...... hij won.
In 1989 is het vertaald door Hans Driessen en ik las daarvan de achtste druk uit 2011.
Nu eens kijken of ik het samenvattend en samenhangend op papier kan krijgen.

Schopenhauer definieert het begrip vrijheid negatief: vrijheid is het ontbreken van hinderende en belemmerende factoren. Vervolgens brengt hij een driedeling aan: de fysieke, intellectuele en morele vrijheid en gaat dan vooral verder met de morele vrijheid; liberum arbitrium. (de vrije wil)
Een motief kan namelijk niet dezelfde werking hebben als een fysieke belemmering want er kan altijd een tegengesteld motief bedacht worden en de persoon moet/kan zich daar eventueel door laten leiden.
De voorstanders van de vrije wil zeggen vaak: ik ben vrij wanneer ik kan doen wat ik wil.
Daar zit ’m de kneep. Je kunt doen wat je wilt maar ben je vrij om te willen wat je wilt?
Schopenhauer verzet de piketpaaltjes een stapje terug.

Vrijheid is de afwezigheid van elke vorm van noodzakelijkheid (ook weer die negatie)
Noodzakelijk is datgene wat uit een gegeven toereikende grond (=voldoende reden /oorzaak) volgt.
Voor mij: elk gevolg heeft een oorzaak. De wet van de causaliteit. Een gevolg zonder oorzaak is een wonder.
Wanneer de afwezigheid van noodzakelijkheid het kenmerk is van vrijheid dan zou die vrijheid onafhankelijk zijn van welke oorzaak dan ook.
Een vrije wil zou een wil zijn die door niets wordt gedetermineerd.
Hij gaat verder met het zelfbewustzijn. Wat is het zelfbewustzijn. Dat is het bewustzijn van het eigen ik in tegenstelling tot het bewustzijn van andere dingen want dat is het kenvermogen.
Het is een ‘ik dat wil’. Het zelfbewustzijn houdt zich bijna uitsluitend bezig met de wil.
De morele gevoelens van de mens behoren niet tot het zelfbewustzijn want morele gevoelens worden voorafgegaan door ervaring en reflectie én je weet nooit wat er aan is toegevoegd door de opvoeding, al dan niet religieus van aard.

Het grootste gedeelte van het bewustzijn is het kenvermogen en is naar buiten gericht.
Iets willen betekent dat de wilsuiting als object van het zelfbewustzijn tot actie overgaat door een object van het kenvermogen(= motief) Dus wanneer er een motief van buiten komt uit het kenvermogen is het de vraag of de wil in het zelfbewustzijn vrij is om het te willen of niet.
De opmerking: ‘ik kan doen wat ik wil’ handelt over de betrekking tussen willen en handelen en dat is niet de vraag want het handelen is een gevolg van de wilsuiting. Dan heb je al ‘gewild’ om het even krom te zeggen.
De vraag is of die wil vrij is om te willen. Is de wil nu wel of niet afhankelijk van iets anders.

Schopenhauer gaat uitgebreid in op het feit dat planten door prikkels worden geleid; dieren door een motief want zij hebben al enigszins een bewustzijn en daar is de causaliteit tussen de wil en het motief heel direct. Het hier en nu.
De mens echter wordt geleid door de rede en zijn blikveld is vele malen breder. Dat omvat het heden, verleden en toekomst en zelfs het afwezige. De rede is ook in staat te overleggen.
Daardoor zijn de verbanden moeilijker te leggen; worden oorzaak en gevolg uit elkaar getrokken maar ze zijn er precies zoals bij planten en dieren.
Omdat oorzaak en gevolg uit elkaar getrokken worden raakt soms de oorzaak geheel buiten beeld en denkt de mens dat hij vrij is in het willen. Het is een illusie. Er is slechts een schijn van oorzaakloosheid wat een gevoel van vrijheid geeft.
Voor mij klinkt dit allemaal heel logisch.

Elk zelfbewustzijn is gebonden aan een karakter. Dat karakter is individueel en aangeboren. Genen waren toen nog niet bekend; Mendel leefde van 1822 – 1884 en Schopenhauer schreef dit essay in 1841 maar keek wel goed om zich heen. Hij schreef over erfelijkheid in een ander werk.

Het karakter is ook empirisch, we leren het alleen kennen door ervaring en het is constant. ‘Eens een dief, altijd een dief’.
Bijzonder vond ik wel zijn argumenten voor de verantwoordelijkheid.
In gesprekken over die vrije wil moest ik ook vaak toegeven dat het strafrecht op zijn gat lag. Want wie kan nu nog verantwoordelijk worden gehouden voor strafbare feiten wanneer je geen vrije wil hebt en je die feiten ‘noodzakelijk’ pleegt?
Schopenhauer heeft geen boodschap aan theologische implicaties maar als gelovige ontkom je niet aan je verantwoordelijkheid want God stelt ons verantwoordelijk.
Maar hoe gebeurt dat in ‘de wereld’?
Daar weten ze er ook geen raad mee want ik heb nog steeds niets vernomen van Thomas Muller, beschreven in dit berichtje die ooit een geldbedrag kreeg om het nu eens definitief uit te zoeken hoe het met die vrije wil zit.
Hier nog een berichtje over een vrije wil debat.

Juist bij de vrije wil komt volgens Schopenhauer de verantwoordelijkheidsstelling op de helling omdat er geen motieven zijn, er is geen fundament.
Iedere existentie vooronderstelt een essentie, oftewel: ieder zijnde moet ook iets zijn, een aard hebben. Deze aard staat vast. Zoals een kersenboom ook altijd kersen zal voortbrengen.
Dan zegt hij: ‘Strikt genomen impliceert de wilsvrijheid een existentie zonder essentie en dat is eigenlijk niets. De wilsvrijheid berust op een tegenspraak’. (p 69)
Iets wat niet bestaat kun je ook niet aantonen.

Bij de mens met zijn aangeboren karakter liggen de doeleinden in essentie vast. De middelen worden bepaald door uiterlijke omstandigheden en interpretatie. Die interpretatie hangt weer af van verstand en ontwikkeling.
Het kénnen is het medium van de motieven en is vatbaar voor permanente correctie. De wetgever stelt tegenover criminele motieven gewoon sterkere motieven in de vorm van sancties die wel altijd moeten worden uitgevoerd.
‘het Wetboek van Strafrecht is niets anders dan een lijst van tegenmotieven voor criminele handelingen’.
Wanneer je iets anders doet dan je meende te doen of je bent niet in staat de tegenmotieven te overzien dan ben je in moreel opzicht niet laakbaar.
Zo simpel is het. Of dat in de praktijk ook zo is waag ik te betwijfelen. Het zou interessant zijn om hem eens in de 21ste eeuw te laten kijken naar die verradicaliseerden met hun bomgordels.
Of naar mensen die geweldig goed kunnen liegen, de boel verdraaien en kunnen toneelspelen.

Aan het einde bespreekt en bekritiseert hij - soms heel hilarisch - nog een aantal filosofen die ook niet in de vrijheid van de wil geloofden met hun theologische implicaties. Natuurlijk ook Augustinus en Luther.
Schopenhauer geeft daarbij quotes die het probleem benoemen.
Augustinus: ‘de volgende vraag laat me niet los: indien de zonden hun oorsprong vinden in de ziel, die door God geschapen is, en de ziel dus een deel van God is, waarom worden die zonden dan niet via een kleine omweg aan God verweten?’
Helaas weet ik niet wat erop volgt in die geschriften want ik ben dan wel nieuwsgierig hoe Augustinus dit als gelovige oplost. Ook maar weer eens opzoeken.
Ook Luther benoemt het probleem met wat meer woorden op p 80:
‘Wanneer men instemt met de leer van de goddelijke alwetendheid en almacht, dan volgt daaruit vanzelfsprekend en ontegenzeggelijk, dat we niet door onszelf zijn gemaakt, niet uit onszelf leven of handelen, maar uitsluitend krachtens Zijn almacht [...] Gods alwetendheid en almacht zijn in flagrante tegenspraak met de vrijheid van onze wil. [...] Geen mens komt er onderuit te erkennen dat we niet uit vrije wil maar uit noodzaak worden wie we zijn, en dat we dus niet datgene kunnen doen waar we zin in hebben, op grond van de vrije wil, maar veeleer datgene wat God met ons voorheeft en met onfeilbare en onveranderlijke besluitvaardigheid en wilskracht uitvoert’.

Ik ben nog niet uitgedacht.

Des Menschen Thaten und Gedanke, wißt!
Sind nicht wie Meerses blind bewegte Wellen.
Die inn’re Welt, sein Mikrokosmus, ist
Der tiefe Schacht, aus dem sie ewig quellen.
Sie sind nothwendig, wie des Baumes Frucht,
Sie kann der Zufall gaukelnd nicht verwandeln.
Hab’ich des Menschen Kern erst untersucht,
So weiß ich auch sein Wollen und sein Handeln.

Uit Schiller’s ‘Wallenstein'.



maandag 3 april 2017

Mrs Dalloway

Geschreven door Virginia Woolf (1882 – 1941) in 1925. Ik las een digitale bezigebij uitgave naar de tiende druk uit 2014.
Woolf was een notoire feministe en vernieuwend in haar schrijven over ‘onderliggende psychologische en emotionele motieven en de diverse mogelijkheden van een verbrokkelde vertelstructuur en chronologie.’ (uit Wikipedia want zo’n zin kan ik zelf niet bedenken.)

Je moet daardoor wel bij de les blijven; op een zonnige, Londense junidag na de eerste Wereld Oorlog danst ze soepel heen en weer van brein naar brein.
Het verhaal beslaat één dag. Een dag waarop er van alles wordt gedacht en gebeurt. Een dag waarop de banjerende Big Ben resoluut de tijd, de uren, voortdrijft. Met als slot een feestje bij Mrs Dalloway waar het één en ander zich tot een cirkel lijkt te sluiten.
Het verhaal is een kijkje in de Londense society van het interbellum.

Mrs Dalloway bereidt een feestje voor en heeft het daar maar druk mee. Maar dat is wat ze doet, waar ze goed in is ondanks haar onzekerheid.
‘Die schurken, de goden, zullen niet helemaal hun zin kunnen doordrijven – het was haar idee namelijk, dat de goden, die nooit een kans om te kwellen, tegen te werken en het menselijke leven te vernielen voorbij lieten gaan, ernstig van hun stuk werden gebracht als je je in weerwil van alles gedroeg als een lady.’

Haar salon is een trefpunt van mensen van allerlei pluimage. Maar het liefst wel van goede komaf. Helemaal verguld is zij wanneer de prime-minister ook op haar feestje verschijnt. Oude vrienden verschijnen ook: haar aanbidder Peter Walsh.
Ze waren verliefd op elkaar maar Mrs Dalloway besloot met een ander te trouwen. Peter speelt voortdurend met zijn zakmes en ik vroeg me steeds af of daar nog iets mee zou gaan gebeuren.
En Sally Seton. Voor haar koesterde Mrs Dalloway vroeger romantische gevoelens. Sally durfde alles wat zij mistte.
Op het feestje verschijnt ook een echtpaar waarvan de man een gerenommeerd psychiater is.
De Bradshaws. Hij speelt een rol in het leven van het echtpaar Warren Smith. Zij is een Italiaanse en hij een veteraan uit de (eerste) Wereld Oorlog. Hij pleegt zelfmoord.
In al die hoofden spelen processen die Woolf heel weloverwogen, betrokken en soms sarcastisch beschrijft.

‘De compensatie voor oud worden, dacht Peter Walsh toen hij uit Regent’s Park kwam met zijn hoed in zijn hand, was eenvoudig dit: dat de hartstochten even sterk blijven als vroeger; maar dat je – ten slotte – het vermogen hebt verkregen dat het fijnste aroma geeft aan het leven – het vermogen om je ervaringen vast te houden, ze langzaam in het licht om en om te draaien.’

En dan die laatste, herkenbare zinnen die beschrijven hoe je iemand eerder voelt dan ziet. Zou iedereen dat hebben met bepaalde personen?
De film, The Hours, die naar een boek van Michael Cunningham in 1998 gemaakt is heb ik gezien, toen nam ik mij voor om ook ‘Mrs Dalloway’ eens te lezen.
Nu heb ik mij voorgenomen om ‘The Hours’ nog weer eens te bekijken. Misschien begrijp ik hem nu beter.
En ga ik ook op zoek naar de film van Marleen Gorris die een jaar eerder over dit boek een film maakte.