Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

dinsdag 24 mei 2022

Een veiliger oord


Geschreven door Hilary Mantel (1952) in 1992 en als trilogie uitgegeven in 2015.
Ik heb maar meteen de trilogie gelezen. Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Hoe kan het ook anders in een boek wat over de Franse revolutie gaat.

Ergens las ik dat Hilary gezegd zou hebben dat ze het boek in deze tijd niet op die manier zou schrijven en dat kan ik begrijpen.
Het was natuurlijk een roerige tijd, die tijd van de Franse revolutie, en er speelden vele figuren een rol en soms verzandt dit boek ook in wat nietszeggende stukken. Af en toe schrijft ze in scriptvorm. Toch vond ik het weer een mooi boek, het verhaal kreeg me te pakken al duurde dat wel even.


De hoofdrolspelers zijn duidelijk:
Georges Jacques Danton
Camille Desmoulins
Maximilien de Robespierre

Dit driemanschap in de advocatuur, verbonden sinds hun jeugd waren belangrijke spelers tijdens de Franse revolutie.
Helaas zijn ze alle drie onder de guillotine aan hun eind gekomen. Zo ging dat in die tijd; het ene moment ben je de held, het andere moment guillotinewaardig.
Robespierre, ‘de Onkreukbare’,  speelde een bedenkelijke rol in het aanbrengen van zijn twee vrienden en de vrouw, Lucile, van Camille Desmoulins.

Danton was de luidruchtigste, de Bourgondiër, de doorzetter. Woonde in de Wijk des Cordeliers, een wijk waarin vele snode plannen werden gesmeed van radicaal revolutionaire snit. Hij was de aanstichter van de bestorming van de Tuilerieën in 1792.
Werd daarna Minister van Justitie totdat men bedacht en meende te kunnen bewijzen dat hij weleens contra revolutionair kon zijn. Kop eraf.  

Camille was een stotteraar die vloeiend sprak tijdens zijn oraties als advocaat maar toch liever pamfletten en kranten schreef. Hij begon een levenslange verhouding met Annette Duplessis maar trouwde met de dochter, Lucile. Zij kregen een zoon.
Na de omwenteling, wanneer de hardheid van het nieuwe regime hem te gortig wordt begint hij een krant: Le vieux Cordelier.
Daarin spuit hij zijn gram die tekenend is voor die tijd en plaats en wat hem de kop gaat kosten:
‘Zodra woorden een misdaad tegen de staat waren geworden, was het een kleinigheid om een simpele blik al strafbaar te stellen: verdriet, compassie, zuchten, zelfs stilzwijgen…[…]
Het was noodzakelijke om de dood van vrienden of familie toe te juichen, wilde je zelf in leven blijven. Was een burger populair? Hij kon een facie vormen. Verdacht.
Probeerde hij zich juist terug te trekken uit het openbare leven? Verdacht. Bent u rijk? Verdacht. Ben u – zo op het oog – arm? U moet iets te verbergen hebben. Verdacht.
Bent u triest? De staat der natie deprimeert u dus. Verdacht. Bent u blij? U maakt zich dus vrolijk om nationale rampspoed. Verdacht.
Bent u filosoof, redenaar of dichter? Verdacht.

Robespierre was wellicht de slimste. En de principieelste: ‘de Onkreukbare’. Hij hield Camille onder zijn hoede totdat onder  invloed van Antoine de Saint Just, een jonge keiharde revolutionair, dat niet meer onverdacht kon en hij zijn handtekening zette onder het doodvonnis van Camille.

Wat een vreselijke tijd was het toen. Allerlei groeperingen die elkaar naar het leven stonden. De Nationale Garde, de Girondijnen, Jacobijnen, Sansculotten…..de één wist het beter dan de ander en ondertussen kwam het volk van Parijs om van de honger.
Deze trilogie gaat voornamelijk over de drie hoofdpersonen en hun vele connecties zoals Marat (van dat bekende schilderij) en Brissot.
Er staat bijvoorbeeld weinig in over de ‘processen’ tegen Louis XVI en Marie Antoinette.

‘Op 8 november, 18 brumaire volgens de telling van die charlatan Fabre d’Eglantine, verscheen ze voor het tribunaal. Ze droeg een witte jurk en haar haren los en koesterde de laatste straaltjes middaglicht. Fourquier was efficiënt. Vroeg diezelfde avond werd ze op een kar geladen. De snijdende kou striemde haar wangen rood en ze huiverde in haar mousseline. Het begon donker te worden, maar ze zag de machine afsteken tegen de lucht, de sinistere geometrie van de snede.’

Af en toe de nodige wrange humor:
‘Vroeger stond de meesterbeul in aanzien, keken de mensen naar hem op. Er was een bijzondere wet die het de mensen verbood hem uit te schelden. Hij had een vast publiek, dat voor een kundige uitvoering kwam en waardering had voor elke extra moeite die hij nam.’

Mooie boeken, soms wat langdradig maar dat is geen probleem voor mensen die van allerlei zwarte kriebeltjes op een witte ondergrond houden en de ontsloten werelden erachter weten te waarderen.


Alleen: wat nu 'een veiliger oord' is? Geen idee.

zaterdag 21 mei 2022

Ego

Geschreven door A. van de Beek (1946) dit jaar.
Ondertitel: ‘een cultuuranalyse van het ik’
Bram van de Beek is pensionado en ook nog emeritus theoloog en hoogleraar Symboliek van de VU Amsterdam.
Een heel ander boek dan dat van Martien Brinkman al zijn ze ongeveer tegelijkertijd uitgekomen.
Ik las een vernietigende recensie van dit boek door de godsdienstfilosoof  en theoloog Taede Smedes (1973) en toen werd ik wel erg nieuwsgierig omdat ik van de Beek uit zijn boeken ken als iemand die dingen heel duidelijk kan maken ook al is het soms tegendraads.
Ooit las ik van Smedes: ‘God en de menselijke maat’.

Volgens Smedes is dit boek te vergelijken met de boekjes uit de jaren zeventig van de vorige eeuw die inmiddels bij het oud papier zijn beland. Zou kunnen.
Ik denk eerder dat Smedes zich ontwikkeld heeft op een route die steeds verder wegloopt  van die van van de Beek.  Ook niet erg maar wees een beetje zachtmoediger en probeer daar begrip voor te hebben.
Smedes noemt het boek Ego ergens: ‘van dik hout zaagt men planken’ maar zijn recensie doet daar bepaald niet voor onder. * Cathy mompelt iets van pot en ketel.*
In zijn voorwoord noemt van de Beek zelf dat hij grote lijnen trekt en dat het met ongenuanceerdheid samengaat. Hij schrijft beschouwend; trekt lijnen vanaf Descartes naar het nu. En met zo’n zeventig jaar levenservaring kan hij die lijnen zien lopen.

Het boek bestaat uit twee delen:
1. Ik ben dus ik ben en
2. Ik ben die Ik ben

Het eerste deel beschrijft de ontwikkeling van het ego vanuit de fundamentele twijfel en het tweede deel vanuit het fundamentele vertrouwen in de God die is.
Die fundamentele twijfel vinden we bij Descartes. Hij markeerde het tijdperk van de rede.
In dat eerste deel kreeg ik steeds het gevoel van een oud- testamentische profeet die zijn stem verheft. Het voelde indringend en waar.
Het klopt wat hij zegt: ik heb ook liever dat men mij met rust laat en ja , ik wil ook best iets doen voor het klimaat maar liever niets làten.
Best confronterend dat we zo zijn gevormd/misvormd de afgelopen eeuwen.
Voor de seculiere mens gaat het om zelfontplooiing, bij de gelovige om zelfverloochening.
Dat zou een heel verschil moeten zijn.
In dat eerste deel gaat het via de ontwikkelingen in de wetenschap, die op zichzelf niet normatief is naar de ethiek en de moraal. Daarnaast de wetenschap in dienst van ons ontplooiende ego.
De vraag van Luther komt naar voren: ‘Hoe krijg ik een genadig God’ wat voor mij ook al een ‘ego’ vraag was. De logica achter deze vraag bespreekt van de Beek plus het niet altijd even fraaie vervolg. Arminius en Gomaris steggelden hierover en de toon werd gezet: wat is de rol van het ego? Die toon ontaarde in de vraag: ben ik wel een kind van God?
Zo draait het zelfs of juist(?) in de kerk teveel om het ego.

In de late negentiende eeuw kwam het accent op de ethiek te liggen en het gevoel. Met daaraan verbonden weer allerlei uitwassen.
Ons gevoel is niet het belangrijkste en zeker niet maatgevend.  

In het tweede deel gaat het over de Ik ben. God die Zich op die manier bekend maakt en Jezus ook wanneer hij dat in Gethsémané  tegenover de soldaten doet.
Hij doet dat om mensen te bevrijden van allerlei machten die ons beheersen. Zelfs van de macht van het verplicht dankbaar zijn. Ook van de Beek heeft het niet zo op de klassieke verzoeningsleer.
Ik heb dat van hem al eerder genoemd.

Nu is hij wat uitgebreider: de terminologie van kopen en loskopen klopt niet helemaal. In 1 Kor 6:20 en 7: 23 is het woord ‘betaald’ door de vertalers binnengesmokkeld. (p204)
In het Grieks wordt een woord gebruikt wat de rechtsgeldigheid aanduidt. Als gelovigen behoren we nu bij Christus. Onze identiteit is Zijn identiteit. Wij zijn geborgen in Hem ook al zien we dat als in een onduidelijke spiegel en blijft het raadselachtig.
De troost is er niet minder om.

Nog iets wat mij opviel: God heeft in Christus de verantwoordelijkheid van de wereld op Zich genomen. (p 199) Voor mij zo logisch als het maar zijn kan. Het is mijn laatste punt uit dat bewuste blogbericht. Maar in de kerk heb ik het nog nooit horen benoemen.
Het is een boek wat het overdenken waard is en zeker niet bij het oud papier hoort ook al is het niet altijd even prettig om in de menselijke spiegel te kijken. 



 

vrijdag 13 mei 2022

Hoe mijn God veranderde


Geschreven door Martien Brinkman in 2021/2022. Ondertitel: ‘een reisverslag’. Vers van de pers.

Brinkman is pensionado en o ja, ook nog emeritus hoogleraar oecumenische/interculturele theologie. Dit is een spirituele biografie.
De titel raakte mij.
Mijn God is namelijk door de jaren heen ook veranderd. Dat zegt natuurlijk niets over God maar over mezelf.
Voor Brinkman geldt hetzelfde.
Dat kan ook niet anders denk ik. Het heeft met geloofsgroei te maken.


Vroeger was mijn God veel strenger en verderaf. Nu zie ik veel meer dat Hij zich voortdurend naar de mens buigt en haar/zijn aandacht probeert te trekken.
Zo weet ik ook dat ik op een heel andere manier geloof dan mijn ouders en ik denk dat ik het op een nog weer andere manier doe mijn groot- en overgrootouders. Zij zouden mijn manier van  geloven maar niks vinden denk ik al blijft het voor mij wel bijzonder dat ik uit zo’n gelovig geslacht kom.

Brinkman is leerling geweest van Kuitert, die van ‘al het spreken over boven komt van beneden’ enzo. Voor Brinkman was dat ook een brug te ver.
Het is een stevige pil en is prettig wanneer je wat meer van de theologische materie afweet om hem goed te kunnen volgen.
Ooit heb ik de leergang ’Cross-Culturele Theologie’ gevolgd met het vak Missiologie en Oecumenica, wat ook een vakgebied was van Brinkman, en daar was ik nu blij mee. Al die conferenties van de Wereldraad van Kerken met hun thema’s heb ik ooit uit mijn hoofd moeten leren. Het nut daarvan heb ik nooit kunnen ontdekken. Maar buiten dat raakte ik wel vertrouwd met de terminologieën.

Een paar dingen die mij opvielen en die ik wil onthouden:
zijn ideeën over de projectietheorie. Dat heeft ons geleerd dat elk mens in haar/zijn manier van geloven ook een vorm van projectie inbrengt.
Inbrengt, en er niet uit bestaat volgens vele atheïsten. Wanneer godsgeloof psychisch verklaard kan worden dan geldt dat ook voor een gebrek aan geloof. (p 80)
Dat projecteren is een twee richtingen verkeer: wat uit ons opkomt en wat op ons van buiten afkomt. Het is een samengaan. Hier hoor ik Immanuel Kant toch wel een beetje in.

Het voorbeeld van kunstvoorwerpen vind ik mooi. Uit het kijken naar een (modern) kunstvoorwerp volgt een creatieve daad van de verbeelding van de waarnemer maar dat kunstvoorwerp geeft daar ook aanleiding toe. Het spreekt tot de verbeelding.
Beelden zijn dan niet alleen producten van de gedachten maar ook producenten. (p82)
Zo kun je doopwater, brood en wijn ook bekijken.

Wat ik zo in hem waardeer is zijn oog voor de vraag en het ‘gestoei’ van mensen met God juist ook in de kunst. Hij houdt van kunst, poëzie en literatuur. Er staat veel poëzie in het boek.
Dat maakt dat hij God als panentheistisch ziet. Dus niet pantheïstisch.
Hij geeft daarin aan mij de woorden van de ideeën die ik ook al had al heb ik het verschil met een immanente God nog niet helder in het vizier.
God is ons nabij in alles.
Ik kan me enorm verbazen over seculiere songteksten die sporen van God bevatten en waarbij ik het idee heb dat het niet bewust gebeurt.
Zo ook met veel films. Producenten hebben vaak niet eens (meer?) door dat ze dingen van God verkondigen. Of hebben dat wel maar dan verwerken ze het wel heeeeel subtiel.

In de epiloog komt de voorzienigheid van God voorbij met zondag 10.  Godsgeloof als verzekeringspremie.
Maar God staat niet dag en nacht klaar om onze wensen te vervullen. Brinkman ziet God ook meer als liefhebbende ouders die er zijn om hun kinderen te ruggesteunen. Ze kunnen niet alles voorkomen; kinderen hebben zelf hun leven en verantwoordelijkheid.
Daar heb ik zo mijn twijfels bij. God zou wel alles kunnen voorkomen maar prikkelt ons in ons vertrouwen en onze afhankelijkheid naar Hem toe.
- Sprak zij die in haar leven niets persoonlijks ernstigs heeft meegemaakt.-
De belofte dat alles voor de gelovigen zal meewerken ten goede (Rom 8:28) blijft toch ook van kracht als alles meezit?

Brinkman noemt dat vertrouwen het grootste godsgeschenk.
Het is een boek met veel voetnoten, hij is een belezen mens.
En in mijn boek staan nu ook nog eens veel strepen.

Ja, de theologie verdwijnt naar de marge maar
‘het zou niet voor het eerst zijn dat een stem uit de marge toch gehoord word.’

donderdag 12 mei 2022

Onrust in de CGk

Het feit dat de CGk het ambt gesloten heeft voor vrouwen lijkt net zoveel stof op te waaien als de uitspraken van Johan Derksen maar dan binnen andere gelederen. Over die laatste wil ik het niet hebben, die zijn te ver beneden peil.

De protesten die volgden op de be-sluit-vorming van de Generale Synode van de CGk zijn niet van de lucht en daarover zijn de conservatievere geesten binnen de gereformeerde wereld dan weer verbolgen.
Een dominee vraag zich af wat het nut nog heeft van synodes wanneer toch iedereen haar/zijn eigen weg gaat; wanneer niemand meer luistert naar wat de kerk leert.
Ik begrijp dat wel.
Heel vroeger had de paus het voor het zeggen, na 1517  werd de reformatorische geloofsleer vast gelegd in de drie formulieren van enigheid. 
Dat heeft weer geleid tot een enorme on-enigheid en versplintering in de kerkgenootschappen.
En in deze tijd heeft iedereen zijn eigen geloofsleer door de toegenomen kennis en assertiviteit.

Is dat erg? Ik denk het niet zolang de liefde, wat een groot woord is, blijft. Genegenheid is ook goed. Het vermogen om te accepteren dat anderen anders denken dan ik en daarin gelijkwaardig zijn.
Het wordt wel een dingetje wanneer anders- gelovigen mij hun manier van geloven gaan opleggen.
Nu is dat met betrekking tot vrouw/ambt wel lastig. Je kunt van elkaar accepteren dat er verschillend wordt gedacht maar de beslissing zal toch moeten vallen of vrouwen wel/niet het ambt toebedeeld mogen krijgen. Het is het één of het ander.
Mijn kerkgenootschap heeft dat tien jaar geleden besloten en is voor mij geen reden om eruit te stappen. Maar ik zal wèl mijn mening geven wanneer daar om gevraagd wordt en die is in dit geval en nog vele andere gevallen toch echt anders.

Ik geloof dat het op langere termijn wel goed komt; het gaat  zich wel settelen.  Er zullen twee grote groepen over blijven zoals er in alle kerkgenootschappen zijn:
a. gelovigen die met hun neus richting paradijs leven en niet goed kunnen omgaan met allerlei nieuwe leringen, het druk hebben met de ‘scheppingsorde’ die volgens mij toch heel duidelijk in Gen 1: 26-28 staat en
b. gelovigen die met hun neus richting ‘olam haba’ leven; de wereld die komen gaat en daarop anticiperen.

Die twee zullen het met elkaar moeten doen. Het is geen oplossing om uit elkaar te gaan zoals nu dreigt te gebeuren. 

woensdag 11 mei 2022

Kruispunt


Een roman, geschreven door Jonathan Franzen (1959) in 2021. Ik las een digitale uitgave.
Het eerste deel van een trilogie. Trilogieën moet je eigenlijk in één keer lezen maar met de volgende delen is hij nog bezig. Het verklaart wel het onbevredigende einde.

Hoofdrolspelers: de familie Hildebrandt, bestaande uit pa Russ, ma Marion en vier kinderen: Clem, Becky, Perry en Judson.
Een gezin van een hulppredikant in de jaren zeventig. Ergens in Amerika in een plaatsje met de mooie naam ‘New Prospect’.
De tijd van drugs, een vrijere seksuele moraal en popmuziek.



Crossroads is de naam van een evangelische jongerengroep die Russ heeft opgezet maar het verwijst ook naar de ‘kruispunten’ in de levens van deze zes mensen. Eigenlijk vijf want van Judson lees ik niet veel.
Volgens mij verwijst het ook naar een lied van Robert Johnson: ‘Crossroad blues’:

Wanneer je helemaal niet thuis bent in de wereld van evangelische gelovigen dan kan ik me voorstellen dat je het boek niet interessant vindt maar ik vond het wel mooi, soms op het hilarische af.
Wanneer Russ het zo regelt dat hij met een aantrekkelijke weduwe op pad gaat voor een goed doel en speciaal z’n leren jasje aantrekt omdat hij er dan stoerder uitziet, moet ik wel lachen en helemaal als hij dan nog om de zegen van God durft te bidden voor zijn overspelige verlangens.
Zo zijn veel Amerikaanse (?) gelovigen. Zo oppervlakkig; God voor hun karretje spannen. Ik doe mijn eigen zin en wilt U dat alstublieft zegenen.
Bij een ander kun je dat zo gemakkelijk doorprikken.
Dat is de kracht van dit boek: veel is zo herkenbaar.
Hoe ga je om met afwijzing, hoe met populariteit, hoe met een belast verleden, hoe met  het vinden van je eigen weg in het leven, hoe met je eigen slimmigheid zoals Perry.

‘Veranderde zijn ziel soms bij ieder nieuw inzicht? Een ziel hoorde toch onveranderlijk te zijn? Misschien had hij de fout gemaakt om ‘ziel’ met ‘kennis’ te verwarren. Misschien was de ziel een instrument met maar één toepassing: je de gewaarwording te bezorgen dat jij jij bent.’

Afwisselend wordt er geschreven vanuit de perspectieven van de verschillende hoofdrolspelers. Alleen van de jongste, Judson, miste ik dat. Wellicht voor de volgende boeken.

Wanneer je niet thuis bent in de Bijbels materie zul je veel dingen missen.
Bijvoorbeeld: wanneer Marion een gebed uitspreekt en haar ogen weer opent ziet ze twee mussen door het afval scharrelen. Het wordt verder niet uitgelegd maar bij mij borrelt dan meteen Mattheus 10 naar boven:
‘Worden niet twee mussen voor een penning verkocht? Niet één zal er op de aarde vallen buiten uw Vader om. [..] Wees niet bevreesd, u gaat veel mussen te boven.’

Nog een indringende zinssnede wanneer Russ luistert naar de stem van Robert Johnson, een muzikant die de blues op de kaart heeft gezet:
‘Hij had zich nog nooit zo aangegrepen gevoeld door de indringendheid van de blues, de pijnlijke overtuigingskracht van Johnsons stem, maar ook nooit zo buitengesloten. Die stem kwam vanaf een plaats waartoe hij nooit toegang zou krijgen. Hij was een leugenachtige dilettant die erop parasiteerde, een poseur. Het kwam hem voor dat alle blanken leugenaars waren, een ras van parasiterende schijnmensen, en hij nog wel het meest. Dat hij Frances zijn platen had geleend, met de bedoeling een zweem van authenticiteit te verkrijgen en een goed figuur te slaan, was het toppunt van bedrog.’

Ja, zijn volgende boeken ga ik ook lezen.