Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

woensdag 30 december 2015

Hebben en Zijn


Op school stonden ze op het bord geschreven.
Het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
Hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
De ene werklijkheid, de andre schijn.

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.
Is van de wereld en haar goden zijn.
Zijn is, boven die dingen uitgeheven,
Vervuld worden van goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
Is kind worden en naar de sterren kijken,
En daarheen langzaam worden opgelicht.


Ed Hoornik (1910-1970)

dinsdag 29 december 2015

God vergeten


Geschreven door Hans Hillen in november van het bijna afgelopen jaar.
ondertitel: ‘gedachten over de mens in een tijdperk van technologie’

Hillen (1947) studeerde sociologie en journalistiek, is lid geweest van de eerste én tweede kamer en was tijdens het kabinet van Rutte 1, twee jaar lang minister van Defensie.
Hij is een waarnemer en probeert in dit boekje zijn bevindingen te delen.
Mijn oog viel op de zinsnede ‘totalitaire staat’ die door Hannah Arendt ook vaak werd gebezigd en mijn belangstelling was geboren.

Hillen benadert problemen in de samenleving vanuit de religie of eigenlijk meer het wegvallen daarvan.
Hij heeft een pragmatische manier van omgaan met religie en betoogt dat met het vervagen van de religie in onze samenleving het morele kompas van de mens slijtplekken is gaan vertonen.*
De overheid probeert dat te verhullen met steeds meer wetten en regels en toezicht om het gewenste gedrag af te dwingen maar wanneer dit doorzet belanden we in een totalitaire staat.
Het is aan de mens zelf om dat te voorkomen door zich als een moreel en ethisch mens te gedragen. En waarom niet teruggrijpen op de 10 eenvoudige leefregels die het fundament van het joods-christelijke geloof zijn?

Ik kan het daar alleen maar mee eens zijn. Natuurlijk zijn ongelovigen ook ethische mensen en vaak ook nog beter dan gelovigen maar zij hebben geen ijkpunt, geen autoriteit om zich naar te voegen.
Moet dat dan?
Ik denk dat alleen heel sterke persoonlijkheden op zichzelf moreel en ethisch kunnen blijven en handelen; juist ook wanneer de verleiding komt.
Het gros van de mensheid is daartoe niet voortdurend in staat. Denk ik.
Wie zichzelf een beetje kent......en dan geldt natuurlijk weer: zoals de waard zelf is....

Ooit las ik een boek van Patrick Loobuyck : ‘Moraal zonder God?’ (uit 2005).
De ‘dood van God’ is een verlies voor de moraalfilosofie en hij pleit vanwege het ontstane dilemma voor ‘moreel fictionalisme’. Het net doen alsof terwijl we weten ‘dat God dood is’.
Hoe ingewikkeld wil je het hebben?
Het lijkt een variant op Voltaires uitspraak: ‘Als God niet bestond moesten ze Hem uitvinden’.
Het is in ieder geval een erkenning dat we zonder het geloof in een Hogere Autoriteit die van ons verantwoordelijkheid vraagt en zal vragen, een probleem hebben in de moraalfilosofie.
In principe is de atheïstische mens in zijn morele activiteiten door niets gebonden.
"Als men bij de mensheid het geloof in de onsterfelijkheid vernietigt dan verschrompelt niet alleen de liefde , maar ook iedere vitale kracht die het leven op aarde voortdrijft. Sterker nog: in dat geval zal niets meer amoreel zijn, alles zal geoorloofd zijn tot aan kannibalisme toe." (p 94/95 van de gebr. Karamazov van Dostojewski. Ik heb een Pandorauitgave)
Ook Immanuel Kant deed al een poging en bedacht het categorische imperatief – de zedelijke norm die absolute geldigheid heeft - met behulp van het redelijke criterium van de universialiseerbaarheid.
Dat betekent: de norm volgens welke ik handel moet voor iedereen kunnen gelden. Die norm mag niet worden beïnvloed door verlangens, sympathie of antipathie; ze moet goed zijn in zichzelf.
Maar uiteindelijk erkende ook Kant dat moreel handelen alleen maar zinnig is in een moreel universum.

Terug naar Hillen.
Hij pleit voor zingeving zoals ook Hannah Arendt deed maar Hillen doet dat vanuit de religie.
‘Waardepatronen hebben worteling nodig in een onderliggen zedenleer om te blijven voortleven [..]en religie is een duurzame voedingsbodem gebleken door de eeuwen heen. Naastenliefde en onbaatzuchtigheid verschralen wanneer de kweekgrond gaat ontbreken.

Ook over de ‘ongelimiteerde vooruitgang’ van Hannah ofwel de wetenschap doet Hillen uitspraken. ‘De mens die in elk opzicht zijn eigen lot wil besturen, (en dat loopt zo langzamerhand de spuigaten uit) loopt het risico zijn eigen belang nog meer te overschatten dan hij toch al doet. Dat gaat ten koste van het belang van anderen. Dat leidt tot een onaangename samenleving.’
‘Met technologie wordt het Nirwana niet bereikt’.

Nee, in de vooruitgang zonder zingeving zullen geen antwoorden gevonden worden op de grote levensvragen.

Hillen is niet bang voor de Islam. Deze is onderling teveel verdeeld om een werkelijk gevaar te vormen voor het westen. Hij breekt wel een lans voor de Moslims die hier komen en vanuit hun referentiekader een cultuurschok lijken te ondergaan wanneer ze ontdekken dat wij zelf al geen respect hebben voor onze eigen cultuur en overheid.

Het kleine boekje van maar 89 bladzijden maakte best wel veel los. Hij schrijft tamelijk ingedikt en er valt nog veel meer over te zeggen.

Eén flink punt van kritiek heb ik wel: hij gaat er te gemakkelijk vanuit dat een mens een vrije wil heeft en lijkt zich helemaal niet bewust te zijn van alle discussies hierover door de eeuwen heen.


*
Ter illustratie uit de krant (AD) van vandaag (30 dec. 15)
Op de voorpagina - dat zegt als iets! – staat een bericht over Hollanders die illegaal in Duitsland vuurwerk inslaan omdat het daar goedkoper is.
‘Dat ze illegaal bezig zijn deert hen niet’, “de politie controleert toch niet.”

Ja, dan zijn we diep gezonken en solliciteren we naar een totalitaire staat.

'De toestand van de menselijke moraal valt in twee zinnen samen te vatten: We zouden moeten. Maar we doen het niet.'
Kurt Tucholsky
Duits schrijver 1890-1935



donderdag 17 december 2015

Tempelbouw


Toen wij in Egypte waren ontdekte ik dat de opzet van de tempels van Egypte dezelfde indeling had als de tabernakel van de Joden en later de tempel in Jeruzalem.
In het hart, het heilige der heilige van de Egyptische tempel stond de tempelgod of godin die in die bepaalde plaats werd vereerd. Dat kon Isis zijn, Horus of Sobek.
Ook in Egypte mochten daar alleen de hoogste priesters komen en eventueel de Farao want die had een goddelijke status.

In het heilige der heilige van de Joden lagen tien eenvoudige leefregels in stenen platen uitgehouwen.
Woorden.
Daarachter/-boven een onzichtbare God met een onuitsprekelijke Naam die Zich later, in Johannes 1 o.a. als Het Woord presenteert. De Logos.
Eigenlijk best heel bijzonder voor die tijd. Antropologisch gezien was de Joodse religie een totaal andere in het pandemonium van oost-Europese en (midden)oosterse goden en halfgoden.

In het nieuwe verbond/ testament wanneer er beschreven wordt dat ons lichaam een tempel is voor de Heilige Geest behoren zich daar, in het hart - het heilige der heilige - de tien leefregels te bevinden.
Niet uitgehouwen in onwrikbaar steen maar in een ‘vlezen’ hart waarover de liefde kan regeren.

Jeremia 31:
Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

2 Korinthe 3 waar Paulus schrijft:
Onze brief bent u, geschreven in ons hart, maar voor iedereen te zien en te lezen, herkenbaar als een brief van Christus, met onze hulp opgesteld, niet met inkt geschreven maar met de Geest van de levende God, niet gegrift op stenen tafelen maar geprent in het hart van levende mensen.






maandag 7 december 2015

Hannah Arendt, de studie slot


En zo brak de laatste middag aan. Het boek is doorgewerkt, alles bezonken al wil ik het boek nog een keer doorlezen van begin tot eind; er eens naar kijken met alles wat ik geleerd heb in mijn achterhoofd.

Het laatste deel van haar boek gaat over ‘waar zijn we wanneer we denken’.
In het vorige deel beschreef ze al dat bij het denken de geest zich terugtrekt uit de wereld van alle dag en het denken daardoor (voor de meeste mensen) een marginale bezigheid is.
Het (echte) denken is – zolang verleden en toekomst een continuüm vormen – een uitstapje, een bres. Het continuüm zelf is die gedachteloosheid.
Die bres is een spel tussen mij en mijzelf. Hoeveel gesprekken heb ik al niet gevoerd met mijzelf waarbij de andere mijzelf precies zei wat ik al dacht en ik daar heel gevat op kon reageren.
Helaas is dat in real life toch iets anders en wenste ik vaak dat ik wat ad-remmer geboren was.

Waar ben je als je denkt. Overal en nergens denk ik. Althans, je heb geen besef van tijd. Ik herinner me middagen dat ik zo intensief met gedachtendingen bezig was dat de plotseling rinkelende telefoon mij fysiek pijn deed en mij van echt ‘heel ver’ moest halen.
Hannah spitst dat toe op het moment tussen verleden en toekomst aan de hand van een voorbeeldmetafoor van Franz Kafka. Hij staat op een ‘slagveld’ op het punt waar de krachten van het verleden en van de toekomst met elkaar botsen.
De mens staat daar tussen-in, in het NU, een bres, het middeleeuws scholastieke nunc stans/ blijvend nu.
Van daaruit loopt een denkspoor dat door elk menselijk wezen en elke nieuwe generatie opnieuw ontdekt moet worden. Het is niet overerf baar en vast te leggen want zodra iets wordt vastgelegd gaat het bij een traditie behoren en stopt het denken.
Of zij daarin gelijk heeft betwijfel ik nog. Ik zie het belang wel in van bepaalde tradities.
Elke generatie heeft tenslotte de vrijheid om te besluiten, na het overdenken, een traditie in ere te houden. Niets mis met steeds weer overdachte tradities, alleen....aan dat opnieuw overdenken schort het regelmatig.
Ik begrijp het wel, Hannah spreekt in het algemeen en blijft bang voor die gedachteloosheid die zoveel kwaad kan aanrichten.
En waar ik al bang voor was: er volgen geen conclusies.
We worden geacht te blijven her-denken.

Op p. 265 maakt ze nog weer even een kort uitstapje naar de kunst.
Hoe komt het toch dat bepaalde werken eeuwigheidswaarde lijken te hebben?
Haar uitleg: ‘Omdat ze geboren zijn in een klein onopvallend spoor van niet-tijd (die bres) dat het denken van hun auteurs (en scheppers, voeg ik even toe) tussen een oneindig verleden en een oneindige toekomst gebaand heeft.[…] Zo hebben ze voor zichzelf een heden tot stand gebracht, een soort van tijdloze tijd, waarin mensen in staat zijn tijdloze werken te scheppen en hun eigen eindigheid te overstijgen.’

De tijd is de grootste vijand van het denken omdat de geest zich in een lichaam bevindt wat maar een beperkte houdbaarheid heeft.
Ik merkte dat inderdaad bij ouderen. Mensen van over de negentig die verbaast naar hun verrimpelde lichaam kijken en eigenlijk niet begrijpen dat ze zo oud zijn geworden.
Nee, dat heeft niets met dementie te maken. Meer met het besef dat het leven zo vluchtig kan zijn.
Zo snel alweer voorbij.
‘Gelijk het gras….’
De Geest veroudert niet, zij verbreed en verdiept zich als mensen zichzelf tenminste een beetje serieus nemen en zichzelf in hun gedachtenloosheid niet voorbij rennen in de ratrace van de ‘ongelimiteerde vooruitgang’.

Wat nu? De filosofische traditie die jarenlang kon standhouden is ingestort en ontmantelt. Zij bedoelt hiermee de Romeinse drie-eenheid die de religie, gezag en traditie met elkaar verenigde. p.266
Wat rest zijn de brokstukken die we, wanneer ze waardevol zijn moeten blijven koesteren.

Ik begreep Hannah heel vaak niet en toch boeit zij mij. Heel raar vind ik dat geen van mijn filosofieboeken haar naam noemt. Alleen ‘de Verbeelding van het denken’ onder redactie van Jan Bor en Errit Petersma noemt haar eerdere boek in een klein kadertje zijdelings.
Is het in de wereld van de filosofie net als in de gereformeerde gezindte? Vrouwen zijn niet interessant?
Dat zou mij toch tegenvallen.
Een reden temeer om haar tweede boek ‘Willen’ aan te schaffen.
Ben heel benieuwd hoe ze over de (vrije) wil denkt.

Wordt toch nog vervolgd.



dinsdag 1 december 2015

Joost mag het weten


Toen wij afgelopen september in Barcelona en Madrid waren hoorde ik het bericht dat Joost Zwagerman was overleden. Zelfmoord. Het schokte mij, ook al heb ik nooit iets van hem gelezen.
‘Vals licht’ uit ‘de Grote Lijsters’ serie staat wel op de plank maar het kwam er nooit van. Ik ben niet echt dol op Nederlandse Literatuur. Ik voel altijd iets beklemmends.
Joost zelf kwam altijd wel heel sympathiek op mij over.

En nu las ik in het ND van vandaag over Joosts geloofsbelijdenis die tot uiting komt in zijn laatste gedichten.
Het ontroerde mij enorm.
Wat moet die man eenzaam zijn geweest. Ik begrijp dat, wanneer je met God bezig bent – en/of God met jou - je niet wilt aansluiten bij het EO-wereldje waar je natuurlijk met tromgeroffel zou worden binnengehaald. Het zou het inwisselen worden van het ene verstikkende klimaat voor een ander.
Maar wat blijft het toch wonderlijk dat uit de grootste ellende vaak de mooiste kunst voortkomt.

Bestaan

Nochtans belijd ik
dat ik, tegen de klippen op,
uiteindelijk in Hem geloof.

Zijn grootste en finale wapenfeit:
Hij is er niet.
Hij is alomtegenwoordige
afwezigheid.

Erg is dat niet.
Ik ben er evenmin.

Dat schept een band.
In Zijn voldongen vacuüm
houdt Hij zich uit de aard der zaak
en uit principe blind en doof.

Dat is verdrietig:
men verlangt naar Hem.

Toch is Hij hier.
Dagelijks staat Hij in mij op.
Men ziet dat niet.

Ik kan daar niets aan doen.
Het is Gods rotstreek in een notendop.


Joost Zwagerman (1963 -2015)