Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

maandag 10 april 2017

De vrijheid van de wil


Geschreven door Arthur Schopenhauer (1788 – 1860). Filosoof. Hij schreef dit essay naar aanleiding van een prijsvraag van de Noorse Academie van Wetenschappen in 1839 en...... hij won.
In 1989 is het vertaald door Hans Driessen en ik las daarvan de achtste druk uit 2011.
Nu eens kijken of ik het samenvattend en samenhangend op papier kan krijgen.

Schopenhauer definieert het begrip vrijheid negatief: vrijheid is het ontbreken van hinderende en belemmerende factoren. Vervolgens brengt hij een driedeling aan: de fysieke, intellectuele en morele vrijheid en gaat dan vooral verder met de morele vrijheid; liberum arbitrium. (de vrije wil)
Een motief kan namelijk niet dezelfde werking hebben als een fysieke belemmering want er kan altijd een tegengesteld motief bedacht worden en de persoon moet/kan zich daar eventueel door laten leiden.
De voorstanders van de vrije wil zeggen vaak: ik ben vrij wanneer ik kan doen wat ik wil.
Daar zit ’m de kneep. Je kunt doen wat je wilt maar ben je vrij om te willen wat je wilt?
Schopenhauer verzet de piketpaaltjes een stapje terug.

Vrijheid is de afwezigheid van elke vorm van noodzakelijkheid (ook weer die negatie)
Noodzakelijk is datgene wat uit een gegeven toereikende grond (=voldoende reden /oorzaak) volgt.
Voor mij: elk gevolg heeft een oorzaak. De wet van de causaliteit. Een gevolg zonder oorzaak is een wonder.
Wanneer de afwezigheid van noodzakelijkheid het kenmerk is van vrijheid dan zou die vrijheid onafhankelijk zijn van welke oorzaak dan ook.
Een vrije wil zou een wil zijn die door niets wordt gedetermineerd.
Hij gaat verder met het zelfbewustzijn. Wat is het zelfbewustzijn. Dat is het bewustzijn van het eigen ik in tegenstelling tot het bewustzijn van andere dingen want dat is het kenvermogen.
Het is een ‘ik dat wil’. Het zelfbewustzijn houdt zich bijna uitsluitend bezig met de wil.
De morele gevoelens van de mens behoren niet tot het zelfbewustzijn want morele gevoelens worden voorafgegaan door ervaring en reflectie én je weet nooit wat er aan is toegevoegd door de opvoeding, al dan niet religieus van aard.

Het grootste gedeelte van het bewustzijn is het kenvermogen en is naar buiten gericht.
Iets willen betekent dat de wilsuiting als object van het zelfbewustzijn tot actie overgaat door een object van het kenvermogen(= motief) Dus wanneer er een motief van buiten komt uit het kenvermogen is het de vraag of de wil in het zelfbewustzijn vrij is om het te willen of niet.
De opmerking: ‘ik kan doen wat ik wil’ handelt over de betrekking tussen willen en handelen en dat is niet de vraag want het handelen is een gevolg van de wilsuiting. Dan heb je al ‘gewild’ om het even krom te zeggen.
De vraag is of die wil vrij is om te willen. Is de wil nu wel of niet afhankelijk van iets anders.

Schopenhauer gaat uitgebreid in op het feit dat planten door prikkels worden geleid; dieren door een motief want zij hebben al enigszins een bewustzijn en daar is de causaliteit tussen de wil en het motief heel direct. Het hier en nu.
De mens echter wordt geleid door de rede en zijn blikveld is vele malen breder. Dat omvat het heden, verleden en toekomst en zelfs het afwezige. De rede is ook in staat te overleggen.
Daardoor zijn de verbanden moeilijker te leggen; worden oorzaak en gevolg uit elkaar getrokken maar ze zijn er precies zoals bij planten en dieren.
Omdat oorzaak en gevolg uit elkaar getrokken worden raakt soms de oorzaak geheel buiten beeld en denkt de mens dat hij vrij is in het willen. Het is een illusie. Er is slechts een schijn van oorzaakloosheid wat een gevoel van vrijheid geeft.
Voor mij klinkt dit allemaal heel logisch.

Elk zelfbewustzijn is gebonden aan een karakter. Dat karakter is individueel en aangeboren. Genen waren toen nog niet bekend; Mendel leefde van 1822 – 1884 en Schopenhauer schreef dit essay in 1841 maar keek wel goed om zich heen. Hij schreef over erfelijkheid in een ander werk.

Het karakter is ook empirisch, we leren het alleen kennen door ervaring en het is constant. ‘Eens een dief, altijd een dief’.
Bijzonder vond ik wel zijn argumenten voor de verantwoordelijkheid.
In gesprekken over die vrije wil moest ik ook vaak toegeven dat het strafrecht op zijn gat lag. Want wie kan nu nog verantwoordelijk worden gehouden voor strafbare feiten wanneer je geen vrije wil hebt en je die feiten ‘noodzakelijk’ pleegt?
Schopenhauer heeft geen boodschap aan theologische implicaties maar als gelovige ontkom je niet aan je verantwoordelijkheid want God stelt ons verantwoordelijk.
Maar hoe gebeurt dat in ‘de wereld’?
Daar weten ze er ook geen raad mee want ik heb nog steeds niets vernomen van Thomas Muller, beschreven in dit berichtje die ooit een geldbedrag kreeg om het nu eens definitief uit te zoeken hoe het met die vrije wil zit.
Hier nog een berichtje over een vrije wil debat.

Juist bij de vrije wil komt volgens Schopenhauer de verantwoordelijkheidsstelling op de helling omdat er geen motieven zijn, er is geen fundament.
Iedere existentie vooronderstelt een essentie, oftewel: ieder zijnde moet ook iets zijn, een aard hebben. Deze aard staat vast. Zoals een kersenboom ook altijd kersen zal voortbrengen.
Dan zegt hij: ‘Strikt genomen impliceert de wilsvrijheid een existentie zonder essentie en dat is eigenlijk niets. De wilsvrijheid berust op een tegenspraak’. (p 69)
Iets wat niet bestaat kun je ook niet aantonen.

Bij de mens met zijn aangeboren karakter liggen de doeleinden in essentie vast. De middelen worden bepaald door uiterlijke omstandigheden en interpretatie. Die interpretatie hangt weer af van verstand en ontwikkeling.
Het kénnen is het medium van de motieven en is vatbaar voor permanente correctie. De wetgever stelt tegenover criminele motieven gewoon sterkere motieven in de vorm van sancties die wel altijd moeten worden uitgevoerd.
‘het Wetboek van Strafrecht is niets anders dan een lijst van tegenmotieven voor criminele handelingen’.
Wanneer je iets anders doet dan je meende te doen of je bent niet in staat de tegenmotieven te overzien dan ben je in moreel opzicht niet laakbaar.
Zo simpel is het. Of dat in de praktijk ook zo is waag ik te betwijfelen. Het zou interessant zijn om hem eens in de 21ste eeuw te laten kijken naar die verradicaliseerden met hun bomgordels.
Of naar mensen die geweldig goed kunnen liegen, de boel verdraaien en kunnen toneelspelen.

Aan het einde bespreekt en bekritiseert hij - soms heel hilarisch - nog een aantal filosofen die ook niet in de vrijheid van de wil geloofden met hun theologische implicaties. Natuurlijk ook Augustinus en Luther.
Schopenhauer geeft daarbij quotes die het probleem benoemen.
Augustinus: ‘de volgende vraag laat me niet los: indien de zonden hun oorsprong vinden in de ziel, die door God geschapen is, en de ziel dus een deel van God is, waarom worden die zonden dan niet via een kleine omweg aan God verweten?’
Helaas weet ik niet wat erop volgt in die geschriften want ik ben dan wel nieuwsgierig hoe Augustinus dit als gelovige oplost. Ook maar weer eens opzoeken.
Ook Luther benoemt het probleem met wat meer woorden op p 80:
‘Wanneer men instemt met de leer van de goddelijke alwetendheid en almacht, dan volgt daaruit vanzelfsprekend en ontegenzeggelijk, dat we niet door onszelf zijn gemaakt, niet uit onszelf leven of handelen, maar uitsluitend krachtens Zijn almacht [...] Gods alwetendheid en almacht zijn in flagrante tegenspraak met de vrijheid van onze wil. [...] Geen mens komt er onderuit te erkennen dat we niet uit vrije wil maar uit noodzaak worden wie we zijn, en dat we dus niet datgene kunnen doen waar we zin in hebben, op grond van de vrije wil, maar veeleer datgene wat God met ons voorheeft en met onfeilbare en onveranderlijke besluitvaardigheid en wilskracht uitvoert’.

Ik ben nog niet uitgedacht.

Des Menschen Thaten und Gedanke, wißt!
Sind nicht wie Meerses blind bewegte Wellen.
Die inn’re Welt, sein Mikrokosmus, ist
Der tiefe Schacht, aus dem sie ewig quellen.
Sie sind nothwendig, wie des Baumes Frucht,
Sie kann der Zufall gaukelnd nicht verwandeln.
Hab’ich des Menschen Kern erst untersucht,
So weiß ich auch sein Wollen und sein Handeln.

Uit Schiller’s ‘Wallenstein'.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten