Een boekje met een bijzondere titel van de filosoof Arthur Schopenhauer. (1788 – 1860)
Eerder las ik van hem 'de vrijheid van de wil'.
Hij schreef dit boekje in 1851 en is onderdeel van ‘Parerga und Paralipomena, kleine philosphische Schriften’.
Het is een vertaling uit 1974.
De titel vond ik zo intrigerend dat ik nieuwsgierig werd. Wat beweegt iemand om
hierover een boek te schrijven? Mijn wil om dit boekje te lezen werd danig
geprikkeld.
Nu valt het allemaal wel een beetje mee want er is maar één hoofdstuk wat over
de niet-deugende vrouw gaat. De rest zijn bespiegelingen over de meest
uiteenlopende onderwerpen. Veel interessanter.
Over opvoeden, onderwijs, filosofie uiteraard. Over godsdienst, zelfstandig
denken. Over lawaai en luidruchtigheid: wat haatte hij de klappende zwepen van
de koetsieren. Over politiek en geleerden. Over suïcide en over dromen.
Tijdens het lezen van deze 'Maarten van Rossum van de negentiende eeuw' moest ik
toch wel vaak grinniken, net als bij de ‘echte’ en na eerst het nawoord te
hebben gelezen begreep ik dat Arthur, met zijn knorrige aard, niet zo’n beste verhouding
heeft gehad met zijn moeder. Tsja…en Freud verscheen pas in 1856 op het wereldtoneel.
Of dit hoofdstuk daardoor beter te verteren valt …..ach zolang je het met humor
kunt lezen gaat het wel.
Rüdiger Safranski heeft een boek over hem geschreven maar dat moet ik nog
lezen, het ligt te wachten. Wellicht wordt het dan nog beter te begrijpen.
Waar ik zo om moet lachen:
‘Dat vrouwen zo geschikt zijn om ons in onze vroegste jeugd te verzorgen en
op te voeden komt omdat zij zelf kinderlijk en dom en kortzichtig, in één woord
hun leven lang grote kinderen zijn – een soort tussenstadium tussen het kind en
de man, die de eigenlijke mens is.’[…]
‘Een man bereikt zijn verstandelijke en geestelijke rijpheid zelden voor zijn
achtentwintigste jaar, een vrouw al met haar achttiende. Maar haar verstand is
er dan ook naar: het is wel heel armzalig uit gevallen’.
Wat een schattige ouwe knorrepot is het toch. Heeft waarschijnlijk weinig ‘normale’
vrouwen in zijn leven ontmoet.
Wat wel weer in zijn voordeel pleit is zijn subtiele gevoel voor humor en
cynisme.
Wat sprak mij het meest aan van de andere onderwerpen:
Dat de mens gedreven wordt door zijn – onvrije - wil tot leven had ik al ontdekt
in zijn andere boek. Het eigenlijke zijnde voor Schopenhauer is ‘wil’.
Zijn ideeën over opvoeding en het onderwijs en om zelfstandig te leren nadenken
in plaats van het kopiëren van andermans ideeën zijn het overdenken waard. Hij
wijdt er ook meerdere stukjes aan.
Dat kwam en kom ik op fora ook wel tegen. ‘De mensen die zo vlijtig en haastig
zijn, strijdvragen te beslissen door het aanhalen van autoriteiten, zijn
eigenlijk blij wanneer zij, bij gebrek aan eigen verstand en inzicht, dat van
anderen in het veld kunnen brengen.’
Ach, ik heb het ook wel eens gedaan. Je kunt niet alles weten en soms weten
anderen het beter onder woorden te brengen dan jij.
Schopenhauer schrijft beeldend. Dat moet hij ook wel want hij heeft een
uitgesproken mening over schrijven en stijl. Dat komt later. Eerst nog even
over dat zelfstandig denken:
‘Zoals een omvangrijke, ongeordende bibliotheek niet zoveel nut afwerpt als
een middelgrote die wel geordend is, zo is ook een grote hoeveelheid kennis die
niet door ons eigen denken is verwerkt, veel minder waard dan een kleine
hoeveelheid die wij zelf hebben doordacht.’
Daarom pleit hij ook in het onderwijs eerst voor het aanleren van vakken waarin
niet zoveel fout kan gaan zoals wiskunde, natuurkunde, talen en geschiedenis.
Die zijn gebaseerd op feiten. Pas op latere leeftijd de vakken als godsdienst,
filosofie en algemene beschouwingen omdat ‘voor het krijgen van een kritisch
vermogen rijpheid en ervaring nodig zijn’.
Het gevaar is volgens hem namelijk aanwezig dat leerlingen opgezadeld worden
met teveel vooroordelen. ‘Daarom hebben zo weinig geleerden het gezonde
verstand dat volkomen ongeschoolde mensen dikwijls wel hebben.’
In het verlengde hiervan: ’Geleerden studeren in de regel
met het doel onderwijs te geven en te kunnen schrijven. Daarom lijkt hun hoofd
op een maag-darmstelsel dat het voedsel onverteerd weer afscheidt. Hun
onderwijs en hun geschrijf zal dan ook van weinig nut zijn.’
In zijn tijd was het kennelijk ook al niet best gesteld met
de schrijverij:
‘Tegen het gewetenloze inkt vermorsen in onze tijd en de steeds hoger
stijgende zondvloed van nutteloze en slechte boeken zouden eigenlijk de
tijdschriften een dam moeten zijn. Onomkoopbaar, rechtvaardig en streng zouden zij
al dat gepruts van onbegaafden, al dat geschrijf waarmee een leeg hoofd een
lege buidel probeert vol te schrijven, dat is te zeggen negen tiende van alle
boeken, genadeloos moeten afstraffen en daardoor consequent de schrijf manie en
de afzetterij moet bestrijden, in plaats van die te bevorderen door in laaghartige
verdraagzaamheid gemene zaak te maken met de schrijvers en de uitgever om het
publiek van tijd en geld te beroven. […] daar komen al die jubelende recensies
van slechte boeken vandaan waarvan de tijdschriften vol staan’.
Nu heb ik nog niet eens gehad over de godsdienst en het
lijden in deze wereld. Schopenhauer is atheïst en vindt godsdienst iets voor
kinderen. Wie nadenkt over openbaringen zal inzien dat het ook menselijke ideeën
en gedachten zijn. Kuitert avant la lettre.
Hoe Schopenhauer tot zijn ideeën is gekomen moet ik waarschijnlijk uit het boek
van Safranski halen. Daar ben ik altijd benieuwd naar: hoe komen mensen tot hun
overtuigingen die soms in steen lijken te zijn gebeiteld.
Zo schrijft hij: ‘Hij (God) zou dus een zwak, aan de zonde onderworpen
geslacht uit het niets tot aanzijn hebben geroepen om het daarna over te
leveren aan een kwelling zonder einde.’
Een vraag van formaat. Zeker, maar – voor mij – toch geen
reden om de godsdienst de rug toe te keren zonder te zoeken naar antwoorden?
Desnoods je hele leven?
Schopenhauer vindt deze wereld al erg genoeg, ‘zij is het vagevuur, de hel,
en aan duivels ontbreekt het er niet. Men hoeft er maar op te letten wat mensen
elkaar soms aandoen, met wat voor ingenieuze folteringen de een de ander
doodmartelt, en zich dan af te vragen of duivels het beter zouden doen.’
Soms heeft hij wel een beetje gelijk. l’Enfer, c’est les autres.
En toch deugen de meeste mensen wel weer. Het
is maar hoe je het bekijkt.
In ieder geval heb ik het met plezier gelezen.
Ok: nog een uitsmijter:
‘Geld is het menselijke geluk in abstracto; wie het geluk niet in concreto
kan genieten, zet dus al zijn zinnen op geld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten