Geschreven door Willem Jan Otten (1951) gedurende een Coronajaar.
Uitgegeven in 2022.
Ondertitel: Over het missen van God.
In dit boek volgt hij (Rooms Katholieke) kerkelijke jaren en
schrijft elke week een stukje, juist ook in de tijd dat hij niet naar de mis
kan vanwege de lockdown.
Eigenlijk moet je het zelf ook op die manier lezen maar daar ben ik dan weer te
ongeduldig voor en trouwens, ik heb een hekel aan het (Protestantse) kerkelijke
jaar terwijl Otten het RK jaar een kunstwerk vindt. Maar de RK kerkelijke jaren
zijn cyclussen van drie jaar met veel verschillende, te lezen bijbel gedeelten. Dat is al een stuk beter dan het protestantse.
Ik vraag me toch af waarom gelovigen zich zulke beperkingen opleggen. Want zo
voelt dat voor mij.
Soms zou ik het wel willen uitschreeuwen tegen kerkelijke instanties, regels en
systemen: ‘Ga uit mijn Zon!’
En meteen nog een puntje van kritiek, dan hebben we dat maar gehad: Otten
schrijft over zichzelf in de tweede persoon. Dat haat ik. Het is alsof je naar
een interview met een leuterende voetballer luistert. Het andere uiterste vond
ik in een boek van Henri Nouwen: ‘Eindelijk thuis’. Hij had het zo vaak over
‘ik’ dat ik het boek na 20 pagina’s in een hoek heb gesmeten. Hoe bereik je daarin
een goed evenwicht.
Gelukkig schrijft Otten zinnige dingen, hij is een erudiete persoonlijkheid en kon ik over het minpuntje heen stappen.
Er staan vele mooie dingen in:
‘Op Petrus, de rots, wordt de ‘ecclesia’ gegrondvest – het is een manier om
te zeggen dat de kerk op iedere gelovige afzonderlijk wordt gebouwd.[..]Jezus
vertrouwt je de sleutels van het koninkrijk toe. Welbeschouwd vertrouwt hij
zichzelf toe. Het is een krachtige metafoor: geloof, liefde, hoop zijn
sleutels, ze ontsleutelen, ontbinden, maken vrij.’
Hij vertelt over de kunstenaar Christo die juist door het
afdekken van gebouwen, door te versluieren die dingen aanwezig stelt. Zo worden
de beeltenissen van Jezus op witte donderdag aan het oog onttrokken….en
aanwezig gesteld.
Over het farizeïstische reinheidsdenken wat ook juist in Coronatijd zo
herkenbaar wordt: Jij houdt je netjes aan de regels en anderen lappen die aan
hun laars. Angst en woede in conflict met elkaar; angst voor eigen hachje en
woede over die wetteloosheid.
Over Simeon in de tempel die hem doet denken aan zijn eigen (ver)wachten op een
kleinkind.
Zo merk ik dat Otten meer meditatief denkt en schrijft; zelf
doe ik dat meer informatief.
Eens opletten of dat verschil bij meer mensen te ontdekken valt.
Wat ik ook zeer waardeer: Otten verwijst vaak naar kunstwerken.
Een paar strofen uit ‘het mooiste gedicht van de vorige eeuw’ over Simeon:
De man had gezegd. Hij verwijderde zich.
En zwijgende bleven, Maria gekromd,
en Anna, gebukt onder jaren, hem nazien.
Voortlopend verloor hij aan waarde en lengte
voor ’t vrouwenpaar dat in het donker daar stond.
En voortgejaagd haast door haar blikken, liep hij,
in zwijgen gehuld, door de ledige tempel
de gelige gloor tegemoet van de uitgang.
……..
Hij hoorde hoe tijd zijn geluiden verloor.
En Simeons ziel droeg het beeld van het kind,
de stralende krans rond het donzige kruintje,
afdalende over het pad van het doodsrijk,
als fakkel de pikzwarte duisternis in,
waar nimmer tevoren ooit iemand zijn weg
op enige wijze had kunnen verlichten.
De fakkelvlam blaakte. Het pad raakte breder.
Joseph Brodsky (1940 – 1996) ‘Simeon’s Lofzang’
Dit schilderij is natuurlijk van Rembrandt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten