Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

woensdag 12 september 2018

De Trooster

Geschreven door Esther Gerritsen (1972) in maart van dit jaar. Ik las een digitale uitgave.

Een boek over een klooster in de week voor Pasen: de ‘lijdensweek’.
Jacob is conciërge en manusje van alles van dat klooster. Hij repareert van alles en dat is hem genoeg.
De ene kant van zijn gezicht is misvormd en dat schrikt veel mensen af. Daarom leeft hij teruggetrokken tussen de broeders van het klooster. Voor zichzelf heeft hij er eigenlijk geen probleem mee, pas als hij bedenkt hoe anderen naar hem kijken wordt het een probleem.
‘Andere mensen leiden me af van dat geluk, leiden God af zou ik haast zeggen, staan voor zijn uitzicht, zodat ik zijn liefde niet meer voelen kan.’
‘L’enfer c’est les Autres’, schoot door mij heen.
Hij zwelgt (naar mijn idee) in het lijden van Jezus, vooral in deze dagen voor Pasen.

Op een dag komt er een bezoeker voor een retraite : de politicus Henry Loman.
Zij krijgen een wonderlijke klik met elkaar. Dat heb je soms met mensen. De aanwezigheid van die ander is dan al genoeg om gelukkig te zijn. De uitstraling, vult de lege ruimte tussen elkaar ruimschoots.
Onverklaarbaar maar verrijkend wanneer je dat meemaakt.
Bij Jacob is de Heer in de ruimte tussen de mensen zoals het wit tussen de regels.

In ieder geval vindt er een omslag van denken plaats in Jacob sinds hij de genegenheid in zijn hart heeft toegelaten. Hij kan niet meer tegen het lijden en omarmt het leven. De inkeer op Aswoensdag werd een ommekeer.
Hij is echter wel jaloers van aard en gunt anderen de aandacht van Henry niet.
Rond het heidense paasvuur gebeurt er iets en Henry raakt in de problemen.
Jacob is echter een reparateur eerste klas en hij weet er plotsklaps op zijn manier raad mee.
Dat loopt echter niet zoals hij gedacht had.

Een onbevredigend einde. Ik verwachtte nog een Kafkaiaanse twist maar die kwam niet. Het verhaal dooft als een nachtkaarsje maar op elke pagina staan wel mooie, filosofische en psychologische gedachten:
‘Je gaat ervan uit dat ieder ander slimmer is en als een ander dat niet blijkt te zijn, dan is het toeval dat je een nog dommer persoon dan jijzelf hebt getroffen. Het kan lang duren voor je erachter komt, durft te geloven dat je wellicht niet onder doet voor je medemens.’
Wat ik ook een herkenbaar mooie vond van de waarnemer die Jacob is:
‘Ach, gun de mensen hun goede daden.’
en:
‘Het is gemakkelijk om goed te zijn wanneer de mensen om je heen zich misdragen’
en:
Ik heb nooit ‘iets van mijn leven willen maken’, dus hoezo zou het kunnen mislukken?
Prachtig toch? Deed mij denken aan ‘Alice in Wonderland’ van Lewis Carroll: als je geen doel hebt maakt het toch niet uit welke route je neemt?

‘In dit eeuwige spel waar de schuld wordt doorgegeven als de zwarte piet in het kaartspel, moet er iemand opstaan en zeggen dat hij hier niet aan meedoet. We kunnen Jezus hierin volgen, we kunnen ook schuldeloos doorspelen.’


Hier nog een interview met de schrijfster.


17-09-18

Vanmorgen las ik in de krant dat dit boek is genomineerd voor het beste theologische boek van het afgelopen jaar. Dat is bijzonder omdat er nooit een roman wordt genomineerd.
Dat kan twee dingen betekenen: 1. Het is werkelijke een goed theologische boek of 2. Er waren geen anderen die ervoor in aanmerking kwamen en in arren moede is Gerritsen erop gezet.
Ik wacht het rustig af.
Morgen hebben we met een kleine groep een bespreking over dit boek. Misschien kunnen zij mij uitleggen waarom dit boek in de prijzen zou moeten vallen.



maandag 3 september 2018

In ongenade


Geschreven door J.M. Coetzee in 1999.
Oorspronkelijke titel: 'Disgrace'

Voor mij is hij een onbekende ook al heeft hij in 2003 de Nobelprijs voor de literatuur gekregen.
Ik vond dit wel een bijzonder boek. Er zit heel veel in wat niet wordt uitgesproken. Het gaat over verhoudingen: tussen man en vrouw, blank en zwart, vader en dochter, mens en dier.
Omdat Coetzee voor mij een onbekende was en nog steeds een beetje is, zat ik mij af te vragen wat voor type man hij is. Moet/kan ik hem vereenzelvigen met de hoofdpersoon of juist helemaal niet.
De hoofdpersoon, David Lurie, 52 jaar, is namelijk een ontzettende irritante egotrippende vrouwenversierder die zich het centrum van de kosmos waant.
Hij is een Zuid-Afrikaanse hoogleraar romantische literatuur en fan van de dichters William Wordsworth en Lord Byron.


David is twee keer gescheiden en heeft een dochter, Lucy, die op het platteland haar leven probeert vorm te geven.
Hij denkt altijd dat hij onweerstaanbaar is en negeert signalen die duiden op het tegendeel. ‘Vrouwen mogen hun schoonheid niet voor zichzelf houden’,‘lesbiennes zijn verloren voor de mannen’ enz.
Gaap.
Helaas voor hem is zijn dochter een Lesbienne.

David vergaloppeert zich met de studente Melanie en wordt gedwongen ontslag te nemen van de universiteit. Hij ontvlucht Kaapstad en gaat een tijdje bij zijn dochter wonen die een boerderij met hondenkennel runt.
Hoe kijkt een dochter tegen zo’n vader aan? David probeert zich tegenover haar te rechtvaardigen door te pleiten voor zijn natuurlijk instincten. Moet hij zijn eigen aard soms gaan haten?
Het aloude argument maar hij vind weinig weerklank bij haar.
Op een dag worden ze door drie mannen overvallen en dat heeft gevolgen voor hun, toch al moeizame verhouding. Heeft Petrus, de buurman ermee te maken? Hij loochent erop los zoals een echte Petrus betaamt.
David wil met alle geweld dat er recht geschieden zal maar Lucy begrijpt op haar manier de onderlinge verhoudingen van het platteland beter en wil niet eens aangifte doen. Ze vernedert en onderwerpt zich, geknakt door de gruwelijke gebeurtenissen.

Dan is er nog de dichter Byron die op de achtergrond zijn rol speelt. David wil een boek over hem schrijven, maar bedenkt zich: het wordt een opera waarin hij Teresa Guiccioli, de minnares van Byron de hoofdrol laat spelen met slechts in de verte een aanwezige Byron.
Steeds zat ik mij af te vragen wat dat toch was met die Byron. Staat hij model voor David?
Hij was ook een vrouwenversierder.
De opera komt echter niet van de grond.
Hij komt er achter dat leven loslaten is: Teresa loslaten zoals hij Melanie, Lucy en zijn hond moet loslaten.

Een zin die mijn feministische nekharen recht overeind kreeg:
‘Laat ik deze dag niet vergeten, houdt hij (David) zichzelf voor als hij naast haar ligt en ze tot rust gekomen zijn. Na het smakelijke jonge vlees van Melanie Isaacs, ben ik hier aangeland. Hier zal ik aan moeten wennen, aan dit en zelfs nog minder dan dit.’

Dan heeft hij het notabene over een medemens die voor hem niet aantrekkelijk is maar die hij wel enigszins leert waarderen om hetgeen ze voor dieren doet.
Is dit een ‘slip of the pen’ of schrijversraffinement?
Aangezien hij Nobelprijswinnaar is ga ik uit van het laatste.
Ik wil meer van hem lezen.
Het verhaal raakte, irriteerde en ontroerde me.

Er is in 2008 een film van dit boek gemaakt met John Malkovich in de hoofdrol. Ik heb hem nooit gezien en ik voel er geen enkele behoefte toe ook al ben ik fan van Malkovich.
Ik vond nog een foto van Lord Byron. Vorig jaar gemaakt bij villa Borghese in Rome.



But I have lived, and have not lived in vain:
My mind may lose its force, my blood its fire,
And my frame perish even in conquering pain;
But there is that within me which shall tire
Torture and Time, and breathe when I expire;




vrijdag 31 augustus 2018

Last Rose of Summer


Tis the last rose of summer
Left blooming alone;
All her lovely companions
Are faded and gone:
No flower of her kindred,
No rose-bud is nigh,
To reflect back her blushes,
Or give sigh for sigh.

I'll not leave thee, thou lone one!
To pine on the stem;
Since the lovely are sleeping,
Go, sleep thou with them.
Thus kindly I scatter
Thy leaves o'er the bed,
Where thy mates of the garden
Lie scentless and dead.


So soon may I follow,
When friendships decay,
And from Love's shining circle
The gems drop away.
When true hearts lie wither'd,
And fond ones are flown,
Oh! who would inhabit
This bleak world alone?


Thomas Moore (1779 – 1852), niet te verwarren met Thomas More.


De roos is - tot nu toe de laatste - uit mijn eigen tuin.







vrijdag 24 augustus 2018

Eden


Mörings tot nu toe laatste boek uit 2017. Een boek over alles behalve het paradijs; de hof van Eden.
Het lijkt er wel op; de beschrijvingen over een oerbos op de eerste pagina’s. Maar al snel doen narigheid en de dood zijn intrede weer en de ‘Niemand’, de wandelende jood/ Ahasverus, Niekas, de Zwarte, dhr. X: allemaal dezelfde, wordt eruit verjaagd.
Het is een boek over tijd. Een wonderlijke dimensie. Over ontheemding.
Waar is eigenlijk thuis? En over zingeving.

Eden verwijst naar het startpunt van een ieder: ‘De scheppingsgeschiedenissen die ten grondslag liggen aan zoveel culturen reppen bijna allemaal van vlucht, van exodus, van odyssee. Uit Eden, uit Uruk, uit Ithaca, uit het Rusland van de tsaar, uit het Midden-Oosten, terug naar het land der vaderen, voortgedreven door aanstormende legers, natuurrampen of uitzichtloze armoede.’


Twee verhaallijnen lopen door elkaar, die van Niekas en van Mendel Adenauer. Gelukkig in verschillend lettertype. En er zijn nog wat zijsporen wat je zeker het gevoel van ontheemding geeft, want vaak wist ik niet wat ik er mee moest. Losse eindjes genoeg. Of ik begrijp het niet goed, dat blijft natuurlijk ook altijd, zij het een zeer onwaarschijnlijke, mogelijkheid. *gniffel*
‘De wandelende Jood’ in dit boek begint in een oerbos en reist door de tijd heen naar Heden.

In het heden kruist hij zijn pad met dat van Mendel Adenauer - uit Morings boek ‘Mendels erfenis’ - een, inmiddels klinisch psychiater, die te maken krijgt met wonderlijke gevallen waarvan het de bedoeling is dat hij ze allemaal een soort van ‘in hun eigen kracht zet’.
Dit herken ik uit mijn werkzame tijd. Es ist zum kotzen.
Het is een elegante manier om te zeggen: zoek het uit.
‘De verzekeraars, de cliënten en de artsen, iedereen is gericht op snelle, heldere diagnoses en effectief en goedkoop behandelplan. Niemand neemt meer genoegen met ambiguïteit of de mogelijkheid dat het leed dat wordt gevoeld misschien wel bij het leven hoort. Dus wordt er voor geschreven, behandeld, online of in het echt, want iedereen moet functioneren, bij voorkeur zo snel en optimaal mogelijk, want de economie staat niet stil.’ [….]
Honderd jaar geleden waren ze de plaatselijke excentriekeling, de dorpsgek of ‘Jannes’ die het af en toe ‘in de kop’ had. Ze konden functioneren, al dan niet zelfstandig, omdat ze tot een gemeenschap behoorden die haar leden over het algemeen opving en van bescherming en verzorging voorzag.’

Kom daar nu maar eens om.
In ieder geval redt Mendel dhr. X door hem te láten en wie één mens redt, redt de hele wereld, zo luidt een joods gezegde.

De zingeving komt ook tot uitdrukking in:
‘Het is de enige zin van het bestaan, de Zwarte: om de wereld heel te maken.’
Dat heel maken begint bij jezelf en daar loopt Mendel tegenaan. Wie helpt wie nu eigenlijk?
Zit daar wat in? Wanneer je door problemen niet verder kunt kijken dan jezelf wordt de wereld heel klein en heb je nauwelijks oog voor wat er om je heen gebeurt. Dat heb ik ook gezien in mijn werkzame tijd.
Zouden we, als mensheid op deze manier (eerst jezelf helen), op zeer lange termijn weer een ‘Eden’ kunnen creëren?
Een 'Paradise Regained'?
Dat door H. Marsman zo mooi is 'verdicht' in 1927.
Ik heb toch zo mijn twijfels. Veel mensen komen namelijk nooit 'uitgeheeld'.

Een paar opmerkelijk losse zinnen om over na te denken:
‘Een lezer weet dat elk boek een ander verhaal vertelt, elke keer als iemand het leest.’

En deze:
‘Het boek is niets dan een vorm voor het verhaal en dat is niet weg.’
‘de heer die mij opdracht gaf, zoekt de vorm,’ zei ik bitter.


Dit gaat over de opdracht aan Niekas/de Zwarte om het boek van Raziël te vinden dat de aartsengel ooit aan Adam en Eva gaf toen zij uit de hof van Eden werden verbannen.
Met dat boek zouden ze de weg terug naar huis beter kunnen vinden en meer van God begrijpen. Een handboek voor iedereen die op weg is. Het komt uit de Kabbala.


'Paradise regained'

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van 't water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water

een held're, verruk'lijk-meeslepende wijs:

'het schip van den wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen -
wij gaan terug naar 't Paradijs'.

H. Marsman (1899-1940)




donderdag 16 augustus 2018

Dis




Ik blijf nog even bij Moring want na Louteringsberg moest ik Dis nog lezen. En inmiddels ligt ‘Eden’ (2017) ook te wachten. Om te completeren.

‘Dis’ schreef hij in 2006. Ik begin de structuur ook (eindelijk) door te krijgen. Eerst zat ik een beetje verdwaasd naar al die cirkeltjes te kijken die in het boek voorkomen totdat ik doorkreeg dat het misschien de hellekringen zouden kunnen verbeelden. ‘Dis’, ‘Louteringsberg’ en ‘Eden’ horen bij elkaar zoals de hel, het purgatorium en de hemel van Dante’s ‘Goddelijke Komedie.
In ‘Dis’ zijn er de hellekringen. (Zo zou ik het ook doen wanneer ik boeken zou schrijven: een of ander systeem er in aanbrengen.)
‘Dis, zei hij, de stad in de hel. Waar alle zwaktes bijeenkomen, een getrouwere afspiegeling van de wereld is er niet. Vergeet het Purgatorio, laat het Paradiso ongelezen. De hel is niets dan dat. Dat is de wereld.’[…]’Nee, ik geloof niet dat de wereld slecht is en ook niet dat de mens slecht is. Maar ik ben ook niet zo’n dromerige socialist die denkt dat wij in aanleg goed zijn en alleen bedorven raken door de omstandigheden. We zijn zwak.’
Dis is de hel; verbeeld door de avond van de 27ste juni negentientachig(!) - daar is ie weer – in Assen; de ‘anus mundi’, aan de vooravond van de TT.
De sfeer is ook helachtig: ‘spuiten en slikken’ zouden we nu zeggen, drinken, dansen, zingen, vechten en copuleren.
‘Ze schudde de krullen uit haar gezicht en terwijl ze haar hoofd in haar nek gooide, opende ze haar mond tot een gat waar de hele stad in kon verdwijnen.’
Jacob Noach is de hoofdpersoon. Hij heeft in tegenstelling tot zijn ouders en broer de oorlog overleefd door ondergedoken te zitten bij een boer in een hol onder de grond.
Wanneer hij na de oorlog terug gaat naar zijn ouderlijk huis, in Assen, woont er iemand anders. Die verjaagt hij en bouwt er zijn gezin en imperium op.
Drie dochters krijgt hij, die in negentientachtig de volwassen leeftijd hebben bereikt.

Er zijn overeenkomsten met De ‘Goddelijke Komedie’ want op een gegeven moment verongelukt Jacob en loopt hij door Assen/de hel als Dante met ‘de wandelende Jood’ als Vergilius. Daar leert hij zichzelf pas echt kennen en komt tot de ontdekking dat hij zoals zovele anderen het leven heeft geleefd wat voor hem klaarlag en eigenlijk nooit echt zijn eigen leven leefde.
Maar soms heb ik ook het idee dat Moring zich te veel verliest in al die overeenkomsten met de klassieke literatuur wat de filosofische diepgang en verhaallijn niet echt ten goede komen.
Het is hier en daar wat rommelig en er blijven naar mijn gevoel losse eindjes over. Maar misschien lost zich dat op in ‘Eden’.
Marcus Kolpa doet in dit boek uitgebreid zijn intrede, die in ‘Louteringsberg’ de hoofdrol speelt.
Daar heeft hij een relatie gehad met de jongste dochter van Jacob Noach: Chaja.
Hij is hier bezig met zijn Odyssee.

Wat ik mezelf ook zat af te vragen: Je bent joods wanneer je moeder dat is. Jacob Noach trouwt met een Hollandse boerendochter dus zijn dochters zijn niet joods.
Hoeveel lopen er zo rond op de wereld? Die denken dat ze het zijn maar het niet zijn. En anderen die er geen idee van hebben misschien wel jood zijn volgens deze regel?
Gelukkig kent de hemelse Herder zijn schapen, zullen we maar denken.

Regelmatig komen er bekenden langs zoals ‘de tuinman en de dood’,
Sancho Panza, wat mijn kleindochter zo parmantig weet te vertellen wanneer ze wijst naar twee houtsnijwerkjes op mijn kast. (Don Quichot en Sancho Panza)
En ‘Wie rijdt zo laat door nacht en wind? Het is de vader met zijn kind.... uit Der Erlkönig van Goethe.

Deze verwijzingen herkende ik, maar er zullen er ongetwijfeld ook langs me heen zijn gegaan.








zaterdag 11 augustus 2018

Mendels erfenis


Het debuut van Marcel Möring, geschreven in 1990. Hij kreeg er de Geertjan Lubberhuizenprijs voor.
Ik wist niet eens dat die bestond maar een debuutprijs prijs is terecht.
Eerder las ik ‘Louteringsberg’, ‘Lijdenslust’ en ‘Het grote verlangen’.

Een boeiend boek. Soms wel lastig te volgen; wat is heden, wat is verleden, wat zijn dromen en wat is de werkelijkheid. Het loopt allemaal door elkaar.
Mendel Adenauer is zoon van Ruth en kleinzoon van Wolf en Lena. Vader onbekend en blijft dat.
Een Asjkenazisch joodse familie die de Holocaust, ieder op zijn/haar manier heeft overleefd.
‘Het stof dat in je kleren is blijven hangen, onderweg, dat je voorouders hebben meegenomen, blijft bij je’.


Mendel is van na de oorlog maar voelt zich een einzelgänger en dat is ie ook. Zijn grootouders sterven kort na elkaar, zijn moeder vertrekt naar Israël, rijdt daar op een landmijn en sterft ook.
Zijn vriend Wessel vertrekt naar Engeland en zo blijft Mendel alleen met zijn contactgestoordheid maar met een rijk geestesleven en weet eigenlijk niet wat hij met zijn leven aan moet ook al wilde hij als kind ‘a mensch’ worden.
‘Het is alleen dat ik niet weet waarom alles is zoals het is. En ik moet weten waarom het is zoals het is.’
Hoe herkenbaar. Alleen…. Ik moet niet weten maar ik wil weten en weet meteen dat ik het nooit zal weten.

Anna, een schoolvriendin uit een heel ander nest probeert hem te helpen wanneer hij bij een psychiater belandt. Zij woont in een groot huis midden in het bos; toen moest ik aan ‘Louteringsberg’ denken. Grote huizen in bossen geven rust.
Het denken neemt een grote plaats in. God is schepper omdat Hij denkt, zo denkt Mendel. Maar zo denkt hij zelf ook. Hij denkt dat door het denken de dingen bestaan. Lena heeft het door omdat Wolf ook zo is:
‘ Jullie geloven dat het genoeg is als je iets denkt, dat de wereld dan jullie wel begrijpt, jullie vertellen niets.’
Waarom zou je ook iets vertellen wanneer er geen mensen zijn die luisteren? Dat snap ik wel.
Wolf schrijft veel dingen op en na zijn dood vindt Mendel zijn notities die eindigen met ‘negentientachtig’.
Later ontdekt hij dat hij is opgenomen in een sanatorium met als intakedatum 1980.
Dus heb ik me suf gepeinsd wat Moring daarmee bedoelde. Mogelijk dat opa’s leven daar eindigde en Mendels leven daar begon? 'Je moet voelen.'

Nog een, voor mij, boeiend thema:
Het Christendom is voor Mendel een probleem.
‘Het is een leengeloof, een op religieuze kolonisatie gebaseerde cultuur. Heeft u zich ooit afgevraagd hoe het voor een jood moet zijn om christenen te horen spreken over ‘onze aartsvaders’, de ‘heilige Jakob’, ‘onze lieve Heer’?
Het is alsof er op een avond wordt gebeld. Je doet de voordeur open en op de stoep staan vier, vijf mensen, van jouw leeftijd. Je hebt ze nooit gezien. Ze lopen naar binnen [….]Ze nemen plaats in de kamer en behandelen jouw huis als dat van hen, jouw ouders als hun biologische ouders, jouw leven en jouw geschiedenis als hun onvervreemdbare leven en geschiedenis’.
[…]
Waarom moeten zij (de joden) zich eeuw na eeuw onthouden van fundamentele kritiek op hun eigen ontvoerde, vervormde geloof? Waarom worden zij, die zoveel meer kennis hebben van de oorsprong en diepte van dit geloof, waarom worden zij niet gehoord als zij wijzen op incongruenties, fouten, barsten, breuken en dat bastaardgeloof?

Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn. Hard maar duidelijk.
Als christenen zou ons een bescheidener opstelling niet misstaan. Ik hoor nog steeds in kerken en op verenigingen dat wij joden tot jaloersheid moeten wekken volgens Paulus in Rom 11:11.
Op de betweterige manier die wij, als christenheid tot nu toe gehanteerd hebben, hebben we gefaald en zullen dat, als we niet veranderen, blijven doen.


Tijdens het lezen schoot dit refrein door mijn hoofd:

We're two of a kind
Silence and I
We need a chance to talk things over
Two of a kind
Silence and I
We'll find a way to work it out

(Alan Parson’s Project: Silence and I)

vrijdag 10 augustus 2018

Kom terug


Als ik die woorden eens zó zacht kon zeggen
dat niemand ze kon horen, dat niemand zelfs kon denken
dat ik ze dacht....

en als iemand dan terug zou zeggen
of desnoods alleen maar terug zou denken,
op een ochtend:
‘Ja.’


Toon Tellegen (1941)