Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say
Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht Marcel Möring. Sorteren op datum Alle posts tonen
Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht Marcel Möring. Sorteren op datum Alle posts tonen

maandag 13 april 2015

Lijdenslust


Een essay van Marcel Möring wat hij schreef naar aanleiding van de maand van de filosofie, april 2006.
Na Dimitri Verhulst was ik weer even bevestigd in mijn oordeel over Nederlandse schrijvers maar de naam van Marcel Möring zat nog in mijn achterhoofd dus toen ik in de kringloopwinkel liep….
Weer, voorzichtig, een dun boekje maar bij deze schrijver word ik wel heel nieuwsgiering naar wat hij nog meer heeft geschreven.
‘Lijdenslust’, lust om te lijden.
Een boekje over lijden en het nut daarvan.
Ergens op dit blog herhaalde ik een uitspraak van Jose Martyr: “de mens heeft er behoefte aan om te lijden. Wanneer hij geen verdriet heeft creëert ie het.”
Zelf vertaalde ik dat naar een schreeuw om aandacht. Wanneer je zichtbaar lijdt, lijden de mensen om je heen met je mee. Dat is prettig. Ik ken mensen die op die manier verslaafd zijn geraakt aan ‘lijden’. Het geeft hun leven betekenis. Maar lijden heeft meer betekenissen.
De mens heeft er iets mee. Dat werkt Marcel uit via de hoofse literatuur, Schopenhauer, Pico della Mirandola, Dante en Charles Ryder uit ‘Brideshead Revisited’ naar het nu.
In deze tijd denken we dat we recht hebben op geluk en dat we het lijden moeten uitbannen. Maar juist het lijden kan een betere wereld voortbrengen.
Door lijden krijgen mensen inzicht en leren ze leven. Iets dergelijks schreef ik ook al eerder
Toch zoekt de mens over het algemeen naar geluk en voorspoed en zoekt het lijden niet op. Men wil kennelijk ten diepste niet leren leven, inzicht verkrijgen.
Zou het ook te maken hebben met de ‘lange termijn visie’ en het kunnen ‘uitstellen van de beloning’? (Daniel Coleman schreef ooit dikke pillen over emotionele intelligentie.)
Christenen worden daartoe ‘getraind’.

‘Wat is er mis met lijden? Als de sociobiologen zelf al toegeven dat wij van ons lijden leren, maar gelukgevoelens er alleen maar voor zorgen dat we niets veranderen en blijven eten en neuken, zou het dan niet beter zijn om te leren leed te accepteren als een natuurlijk onderdeel van het menselijke leven en een vormende impuls in ons bestaan?’

‘De mens kan niet gelukkig zijn en heeft het recht niet, als op hetzelfde moment andere mensen van honger of dorst of ten gevolge van oorlog sterven.’


Mooie zinnen, met de eerste ben ik het wel eens maar bij de tweede steekt de pragmaticus in mij de kop op: wat heeft het voor zin om ongelukkig te gaan zitten zijn vanwege dingen waar je niets aan kunt veranderen?
Bij de keuzes in mijn eigen leven heb ik niet altijd voor het gemakkelijkste gekozen maar daar wil ik dat grote woord ‘lijden’ niet aan verbinden. En het leed van de ander mee (helpen) dragen?
Dat deed ik o.a. vaktechnisch. Mijn zorghormonen zijn nu uitgeput.
Ik herinner me als klein meisje dat mijn vader tegen mij zei: "heb je de klok bij tante X al eens bekeken?
Daarbovenop staat een mannetje met de wereldbol op zijn schouders. Jij kunt de wereld niet dragen zoals dat mannetje probeert te doen, dat doe God." Daar bedoelde hij niet de god Atlas mee. Kennelijk had ik ingewikkelde vragen gesteld.
Möring snijdt basisvragen aan en probeert een antwoord te vinden. ‘Er is geen paradijs zonder dat daarvoor eerst pijn wordt geleden.’
Tegelijkertijd probeert hij het weerzinwekkende platte Hedonisme van deze tijd te lijf te gaan. Terecht.


woensdag 20 mei 2015

Louteringsberg


Geschreven door Marcel Möring (1957) in 2011.
Wat is het toch handig wanneer je La Divina Commedia hebt gelezen.
De Louteringsberg is een plaats waar een ieder zijn/haar zonden overdenkt en zich bewust wordt van de eigen geestesgesteldheid. Dat doet de hoofdpersoon dan ook.
Eerdere boeken van Möring heb ik niet gelezen behalve het essay Lijdenslust.
Maar een eerdere grote roman uit 2006 heet Dis. De stad van Dis (Dite) omvat de zesde tot negende cirkel van de hel.
Daar word ik nu wel nieuwsgierig naar. Die had ik eigenlijk eerst moeten lezen.
Maar nu eerst Louteringsberg.

Marcus Kolpa, een ‘als Hollander verklede Jood’, koopt een vervallen huis in het oosten ( de schone ster die ’t hart ontvonkt in liefde, deed de oosterhemel als een glimlach stralen’: Dante) op een berg.
Hij gaat er wonen met zijn ongeveer vijf jaar oude dochtertje Rebecca. Zijn vrouw, Chaja, is weggelopen, verdwenen toen Becky een paar maanden oud was en is nooit teruggekomen.
Daar, op die berg leeft hij van de opbrengsten van zijn boek en van erfenissen en gaat er zitten murmureren.
Wanneer Rebecca volwassen is vertrekt ook zij en blijft hij achter met mevrouw Sanders, de huidhoudster. Dan is het tijd om alles te overdenken. Dat gebeurt met flash backs. Wie is hij eigenlijk, wie is eigenlijk zijn moeder die in Israël is gaan wonen en daar overlijdt. Wie is zijn vader? Wie was Chaja? Waarom verdween zij? Aan het einde wordt alles helder.

Al dat murmureren en overdenken gebeurt in een kalm tempo, wat ik heel prettig vind. De sfeer van de bosrijke omgeving waar dat oude herenhuis staat, op die berg..... het is een sfeer die mij wel aanspreekt.
Kun je verliefd worden op een fictief figuur? Dan ben ik het geworden op Marcus Kolpa. In reality zou het me echter vergaan als Chaja denk ik, met zo’n gesloten persoonlijkheid. Maar al die filosofische hersenspinsels: het was genieten. Ik herkende zoveel in mijzelf. o.a. het, op een bepaalde manier zwart/wit denken.
Marcus draait ook een keer door maar dan gaat hij alweer ‘aan de oostkant naar beneden.’
Ja, je moet van lettertjes houden, het is een dikke pil van 506 pagina’s en komt maar langzaam op gang. Bij pagina 200 kreeg ik pas de neiging om te lezen en te lezen en te lezen en het boek niet meer weg te leggen.
Ik hoop niet dat Möring concessies gaat doen aan al die leuterende recensenten die het boek moeilijk vinden.
Een paar kritische punten: die repeterende recepten interesseren me niet en dat hij zo vaak die wijnkelder induikt en sigaren rookt ook niet. Maar oké, een heer van stand moet tenslotte ook iets om handen hebben.
Wat wel leuk is: ik heb nu Keith Jarrett ontdekt.

Een keuze uit de vele aangestreepte citaten:

‘Ik walg van de ongezonde belangstelling die tegenwoordig voor nieuwsgaring wordt versleten. Ik walg van de verveling die eruit opwalmt. Van de onophoudelijke ironie die voor een intellectuele houding wordt versleten. Wat staat er nog in de kranten Albert? Het gaat alleen nog maar over wandelen in het weekeinde, moleculair koken, nieuwe telefoons, gedrogeerde sporthelden en de levens van overspelige, verslaafde of anderszins stuurloos geraakte beroemdheden [..] waarom zijn we tegenwoordig zo bang voor nadenken en piekeren en de grote inspanning die voorafgaat aan inzicht? Sinds wanneer is kritiek geperverteerd tot afkammen en schelden? Wat is er in godsnaam met dit land gebeurt?’


‘Ik dacht: verliezen moet niet gevreesd worden. Het is juist een kenmerk van de weg die men heeft afgelegd en ouder worden dient geen streven te zijn naar welstand en status, maar naar die staat van zijn waarin alle bezittingen (of dat nu geld is, vrouwen, macht of kennis) irrelevant zijn geworden.
Wat telt is wat men is.’


‘Het gaat me om de illusie dat het leven is. Ergens weten we wel dat alles te chaotisch en te gecompliceerd is om samen te vatten in een sluitend verhaal, maar dat verdringen we en in plaats daarvan stellen we onszelf gerust met een verhaal over onze geschiedenis, onze omgeving, onszelf. We scheppen eenheid en logica en vorm en structuur waar chaos en willekeur en onduidelijkheid heersen. We kneden het verhaal van ons leven in de vorm die wij graag zien: een toch, een reis, een queeste die ons uit de duisternis, door het licht, naar het einde voert. Een begin, een midden, een einde. Onwetendheid, inzicht en kennis, en het onontkoombare verlies van dat alles. Richting en doel. Geboorte, leven en dood.’


Nu..... op naar Dis.
En daarna.... de Hemel? o nee, daar was ie al aan het einde van Louteringsberg. Een heel boek daarover is misschien teveel van het goede.



dinsdag 12 juni 2012

De Pest

Oorspronkelijke titel ‘La Pest’ van Albert Camus. Geschreven in 1942 en uitgebracht door Editions Gallimard in Parijs. De vertaling is van Willy Corsari uit 1973 uitgegeven door de bezige bij.
Eigenlijk was ik bezig in een boek van Marcel Möring: ‘Het grote verlangen’ maar toen kreeg ik dit boek van een vriend te leen. Na één bladzijde te hebben gelezen om een beetje sfeer te proeven heb ik het niet meer weggelegd en ben ik Marcel totaal vergeten. Ik moet denk ik, opnieuw beginnen want er is (nog?) niets blijven hangen.
Wat is het wat zo boeide? Alweer de herkenning in de beschrijving van de mensen uit de moderne ordelijke witte handelsstad Oran aan de Algierse kust. Een stad met 200.000 inwoners. De kronikeur is een inwoner van dat stadje. De bevolking heeft het druk met geld verdienen. Helaas is de stad verkeerd om gebouwd, met de rug naar de zee, zodat men die altijd moet gaan zoeken.
Ik krijg nu de neiging om hele stukken te citeren, maar laat ik me toch maar beperken.
“Zonder twijfel bestaat er heden ten dage niets natuurlijkers dan dat mensen van de morgen tot de avond werken om daarna bij kaartspel, in cafés en onder kletspraatjes de tijd te verdoen, die hun rest om te leven.” Bij dat laatste moet ik dan wel weer grinniken. Een bekende oneliner uit onze tijd is: ‘Ik leef niet om te werken, maar werk om te leven’. Waar dat ‘leven’ dan uit bestaat……..vaak mag slechts de bekende Joost dat weten.
Camus vindt het leven absurd en ik kan me daar wat bij voorstellen.
“Ofwel de mannen en vrouwen verslinden elkander inderhaast in wat men de ‘liefdesdaad’ pleegt te noemen, of zij beginnen samen een lange sleurgang. Tussen deze twee uitersten bestaat maar zelden een middenweg.”
Met lijden en sterven hebben de stadsbewoners niets, dat is alleen maar lastig. Een zelfdoder, Cottard, die op tijd wordt ‘gered’ voelt zich schuldig dat ie zoveel last heeft bezorgd. Hij krijgt verder geen aandacht of psychische hulp. In het vervolg van het boek gaat hij wel zijn discutabele rol spelen.
Dan worden er stervende en dode ratten gevonden; het begin van de ellende. Dr. Rieux en collegae krijgen het druk met de zwarte dood. Vervolgens beschrijft Camus een heel proces wat een pestepidemie doet met de nijvere bevolking van de stad waar ook de handel dood gaat aan de pest want de stad wordt van de wereld afgesloten.
Wat een dergelijk epidemie doet met mensen als dr. Rieux en pater Paneloux; met de journalist Rambert die ook opgesloten raakt en die wanneer hij de kans krijgt om aan de stad te ontsnappen besluit om te blijven en de handen uit de mouwen te steken. Iemand als Tarrou, die van alles zomaar noteert en zich afvraagt of je een heilige kunt worden zonder God, door altijd de kant van de slachtoffers te kiezen. Maar ook slachtoffers worden soms beulen.
De schrijver Grand die, opgesloten in zichzelf aan een boek is begonnen maar niet verder komt dan de eerste zin.
Tot op een dag er mensen zijn die niet sterven maar genezen en de ratten verschijnen dan ook weer op het toneel.
Alles kan weer opnieuw beginnen….
Toch wordt het anders omdat mensen veranderen in zulke zware omstandigheden. Dr. Rieux wordt steeds koeler, afstandelijker en emotielozer. “Men wordt het medelijden moe, als het nutteloos is. En deze gewaarwording, van een hart dat zich langzaam sluit, schonk de dokter voor het eerst wat opluchting in deze verpletterende dagen.” Dat proces is heel knap beschreven want aan het eind blijkt Rieux de kronikeur zelf te zijn. Pater Paneloux wordt milder. Na een donderpreek waarin hij de pest de gesel van God noemt – “Broeders, gij zijt in grote nood , broeders, gij hebt het verdiend………overdenkt dit en buigt uw knieën” - gaat hij over op de bedoelingenleer. “Men moet niet proberen het schouwspel van de pest te verklaren maar men moet proberen er de verborgen lering uit te trekken.”
Hij sterft uiteindelijk eenzaam maar met het zicht op het kruis. “Geestelijken hebben geen vrienden, zij hebben alles op God gesteld.”
Grote vragen komen aan bod: Hoe kun je als mens vóór de doodstraf zijn? Hoe kun je gelovig zijn wanneer er een God is die een kind onder verschrikkelijke pijnen laat sterven aan de pest. In deze scene is er een heftige confrontatie tussen Rieux en Paneloux. Paneloux accepteert de consequenties van zijn geloof. Of je verloochent God of je gelooft en vertrouwt Hem en accepteert alles wat Hij doet of nalaat, vaak zonder het te begrijpen. Dat is dan weer een raadsel voor Rieux en Tarrou.
Het is een aangrijpend boek.
Er staan heel veel mooie uitspraken in. “….hij dacht dat het niet belangrijk was of die dingen een zin hadden gehad of niet, doch dat het slechts belangrijk was vast te stellen hoe de hoop van de mensen beantwoord wordt.”
Een aanrader.

zaterdag 11 augustus 2018

Mendels erfenis


Het debuut van Marcel Möring, geschreven in 1990. Hij kreeg er de Geertjan Lubberhuizenprijs voor.
Ik wist niet eens dat die bestond maar een debuutprijs prijs is terecht.
Eerder las ik ‘Louteringsberg’, ‘Lijdenslust’ en ‘Het grote verlangen’.

Een boeiend boek. Soms wel lastig te volgen; wat is heden, wat is verleden, wat zijn dromen en wat is de werkelijkheid. Het loopt allemaal door elkaar.
Mendel Adenauer is zoon van Ruth en kleinzoon van Wolf en Lena. Vader onbekend en blijft dat.
Een Asjkenazisch joodse familie die de Holocaust, ieder op zijn/haar manier heeft overleefd.
‘Het stof dat in je kleren is blijven hangen, onderweg, dat je voorouders hebben meegenomen, blijft bij je’.


Mendel is van na de oorlog maar voelt zich een einzelgänger en dat is ie ook. Zijn grootouders sterven kort na elkaar, zijn moeder vertrekt naar Israël, rijdt daar op een landmijn en sterft ook.
Zijn vriend Wessel vertrekt naar Engeland en zo blijft Mendel alleen met zijn contactgestoordheid maar met een rijk geestesleven en weet eigenlijk niet wat hij met zijn leven aan moet ook al wilde hij als kind ‘a mensch’ worden.
‘Het is alleen dat ik niet weet waarom alles is zoals het is. En ik moet weten waarom het is zoals het is.’
Hoe herkenbaar. Alleen…. Ik moet niet weten maar ik wil weten en weet meteen dat ik het nooit zal weten.

Anna, een schoolvriendin uit een heel ander nest probeert hem te helpen wanneer hij bij een psychiater belandt. Zij woont in een groot huis midden in het bos; toen moest ik aan ‘Louteringsberg’ denken. Grote huizen in bossen geven rust.
Het denken neemt een grote plaats in. God is schepper omdat Hij denkt, zo denkt Mendel. Maar zo denkt hij zelf ook. Hij denkt dat door het denken de dingen bestaan. Lena heeft het door omdat Wolf ook zo is:
‘ Jullie geloven dat het genoeg is als je iets denkt, dat de wereld dan jullie wel begrijpt, jullie vertellen niets.’
Waarom zou je ook iets vertellen wanneer er geen mensen zijn die luisteren? Dat snap ik wel.
Wolf schrijft veel dingen op en na zijn dood vindt Mendel zijn notities die eindigen met ‘negentientachtig’.
Later ontdekt hij dat hij is opgenomen in een sanatorium met als intakedatum 1980.
Dus heb ik me suf gepeinsd wat Moring daarmee bedoelde. Mogelijk dat opa’s leven daar eindigde en Mendels leven daar begon? 'Je moet voelen.'

Nog een, voor mij, boeiend thema:
Het Christendom is voor Mendel een probleem.
‘Het is een leengeloof, een op religieuze kolonisatie gebaseerde cultuur. Heeft u zich ooit afgevraagd hoe het voor een jood moet zijn om christenen te horen spreken over ‘onze aartsvaders’, de ‘heilige Jakob’, ‘onze lieve Heer’?
Het is alsof er op een avond wordt gebeld. Je doet de voordeur open en op de stoep staan vier, vijf mensen, van jouw leeftijd. Je hebt ze nooit gezien. Ze lopen naar binnen [….]Ze nemen plaats in de kamer en behandelen jouw huis als dat van hen, jouw ouders als hun biologische ouders, jouw leven en jouw geschiedenis als hun onvervreemdbare leven en geschiedenis’.
[…]
Waarom moeten zij (de joden) zich eeuw na eeuw onthouden van fundamentele kritiek op hun eigen ontvoerde, vervormde geloof? Waarom worden zij, die zoveel meer kennis hebben van de oorsprong en diepte van dit geloof, waarom worden zij niet gehoord als zij wijzen op incongruenties, fouten, barsten, breuken en dat bastaardgeloof?

Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn. Hard maar duidelijk.
Als christenen zou ons een bescheidener opstelling niet misstaan. Ik hoor nog steeds in kerken en op verenigingen dat wij joden tot jaloersheid moeten wekken volgens Paulus in Rom 11:11.
Op de betweterige manier die wij, als christenheid tot nu toe gehanteerd hebben, hebben we gefaald en zullen dat, als we niet veranderen, blijven doen.


Tijdens het lezen schoot dit refrein door mijn hoofd:

We're two of a kind
Silence and I
We need a chance to talk things over
Two of a kind
Silence and I
We'll find a way to work it out

(Alan Parson’s Project: Silence and I)

vrijdag 6 maart 2020

Boekenweekessay 2020


Het Boekenweek essay is dit jaar geschreven door Özcan Akyol (1984): ‘Generaal zonder leger’
Ik ben nieuwsgierig! De generaal is de auteur in het algemeen en het leger zouden de lezers moeten zijn maar die zijn allang gedeserteerd. De houding van de generaal staat hen niet aan. Maar misschien is er meer aan de hand.

Bij de DWDD zag ik een interview met hem en daar werd ik blij van. Eindelijk iemand met invloed die eens recht voor zijn raap zegt dat het Nederlandse literatuur wereldje nergens op lijkt en dat het corrupt is. Een soort van ‘Wij van WC eend adviseren WC eend.’
Het thema van de Boekenweek is ‘Rebellen en dwarsliggers’.
Non- conformisme juich ik toe ook al is het niet nodig om rebel of dwarsdenker te zijn, puur om de rebellie of dwarsdenkerij.

‘Eus’ trekt ten strijde tegen het elitaire wereldje van de Nederlandse literatuur. Hij vind het niet gek dat er steeds minder mensen echt lezen. ‘Ik ken Netflix-series die beter zijn geschreven dan menige Nederlandse roman.’
Ik ben het zo met hem eens voor wat betreft de kwaliteit. Het is net als met de meeste Nederlandse films: platvloersigheid en banaliteit spelen een te grote rol.
Er zijn natuurlijk uitzonderingen zoals bijvoorbeeld Connie Palmen, Anna Enquist, Marcel Möring en ILP maar verder lees ik ook veel liever informatieve boeken of vertaalde buitenlandse romans die mij andere sferen aanreiken dan het bedompte Nederlandse wereldje.

Nu is het ook zo dat in deze tijd er andere leuke dingen zijn om je in te verdiepen zoals je telefoon, Netflix (zonder commercials!) en de platforms op het WWW. Dat zal ook allemaal best een rol spelen.
Waarom zou je nog een boek lezen? Dat doe je alleen wanneer je van die zwarte kriebeltjes op een witte ondergrond houdt en wanneer je ontdekt hebt dat je met een boek je eigen film in je hoofd kunt produceren. En natuurlijk ook om gewoon van mooie woorden, zinnen en beschrijvingen te genieten.

In Trouw van 4 maart een artikel over en met Eus.
De mooiste zin die naar mij idee het meest veelzeggend is:
‘De jongens en meisjes van mijn generatie zijn ontzettend navelstaarderig bezig. Hun hoofdpersoon is vaak een schrijver uit de grachtengordel die worstelt met zijn emotiehuishouding. Dat zegt toch genoeg?
Het is gesubsidieerd hobbyisme. Ik begrijp dat een vijftienjarige dan denkt: ik hoef dat pretentieuze geouwehoer niet, ik ga instagrammen en blowen. Vroeger hadden schrijvers een oorlogstrauma, nu hebben ze allemaal lactose-intolerantie.'

Zou deze rebel veranderingen kunnen bewerkstelligen?












Ik heb mijn bericht te snel geschreven want ik lees net in het RD van vandaag dat ook de christelijke boekenwereld behoefte heeft aan rebellen en dwarsliggers.
Pieter Beens is de schrijver van het bericht en hij schrijft ook onomwonden over het gebrek aan non-conformisten in dit wereldje.
Christelijke romans lees ik zelden. Ik hou niet eens rekening met die wereld. Inderdaad te zoetig en te saai en te voorspelbaar.
Ook wel weer begrijpelijk want in die wereld wordt het dwarsliggen en rebelleren niet echt gewaardeerd, laat staan gestimuleerd.
Alle neuzen graag dezelfde kant op.
Brr.

'Waar zijn de auteurs die een steen in de gereformeerde vijver durven gooien?' is zijn vraag en bij deze ook de mijne.








woensdag 8 augustus 2018

Het grote verlangen


Geschreven door Marcel Möring (1957) in 1992 alweer. Hij kreeg er de AKO-literatuurprijs voor in 1993.
Ik was er al eens eerder in begonnen maar andere boeken dienden zich aan die dringend eerder gelezen moesten worden waardoor ik het heb neergelegd.
Dan nu toch.
Waar het zich precies afspeelt, daar kom ik niet zo goed uit maar doet er ook niet toe. De ‘grijze’ woonwijken en industrieterreinen geven de sfeer prima weer. Vooral aan het einde, wanneer de dingen helderder worden, komt de focus te liggen op bomen in hun gouden herfstkleur.
Ik vond het een mooi maar beetje deprimerend boek. Drie kinderen die hun ouders verliezen bij een auto-ongeluk. Raph van veertien en de tweeling van twaalf: Lisa en Sam. Deze laatste is de hoofdpersoon.


Belanden alle drie in verschillende pleeggezinnen. Thema’s 'Exodus en Diaspora'
Proberen bij het ouder worden elkaar op te zoeken en hun leven vorm te geven met de herinneringen, die vooral van Lisa komen. Voor Sam is er een grijze leegte die hij naar zijn eigen idee vult met de verhalen van Lisa.
'Het leven is niet begonnen, dacht ik, het wordt nooit rustig en helder. Dit is Plato's grot. Ik kijk naar de schaduwen die over de rotswand trekken. Voor iemand die heeft geleerd niet op zijn geheugen te vertrouwen, die zijn eigen verleden niet kent en dus is aangewezen op de verhalen die zijn zuster en zijn broer vertellen, is dat een schokkende ontdekking.'

Het grote verlangen is het verlangen naar de herinneringen. Maar het willen herinneren is niet genoeg zo lijkt Moring hier te willen zeggen. Wanneer je iets heel graag wilt maar zonder echt ernaar te verlangen, ontglipt het je steeds maar weer. Zo komt dat tenminste als moraal van het verhaal naar voren uit een verhaal dat Lisa aan het einde van het boek vertelt over ‘De Man Die Alles Vergat.
Sam ‘leeft ook op wilsbesluiten’ maar verzuimt om zijn hart in te schakelen.
‘Liefde is een wilsdaad. Je stopt met houden van. Het overkomt je niet. Eerst blijf je desondanks van iemand houden. Pas als dat ‘desondanks’ te lang duurt stop je. Omdat je dat wilt.'

En er is iets…..Wanneer je goed leest merk je de kleine, wat raadselachtige zinsneden op die aan het einde van het boek hun betekenis krijgen.
Dat hij filosofisch kan schrijven wist ik al uit ‘Louteringsberg’ en ‘Lijdenslust’.
Er valt veel meer te ontdekken in dit boek.

Voorin een gedicht van Rilke (1875 -1926) met deze zinnen:

Herr: es ist Zeit. Der Sommer war sehr gross.
[…]
Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,
wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
und wird in den Alleen hin und her
unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.



woensdag 1 augustus 2018

Een man van horen zeggen


‘Pas als er niemand meer is die zich jou herinnert ben je echt dood’.
Marcel Möring in ‘Het grote verlangen’.
Dat schoot mij te binnen bij het lezen van dit boek van Willem Jan Otten. Maar misschien heeft Moring het weer van Otten. Beter goed gejat dan slecht bedacht zullen we maar denken.
Zo moet ik dat natuurlijk niet zien: schrijvers en alle andere kunstenaars inspireren elkaar.
En laat ik eerlijk zijn: ook in mijn brein wordt van alles opgeslagen waarvan ik de herkomst niet meer weet.
Het is Ottens roman/novelle debuut uit 1984. Daarvoor schreef hij gedichten en toneelstukken.



Gerard Legrand, een pianist, is al tien jaar dood maar zijn bewustzijn leeft nog via de herinneringen van zijn nabestaanden. Die kan hij waarnemen. Vanuit het hiernamaals. Maar dat bewustzijn is dan kennelijk opgelost wanneer hij niet meer herinnert wordt.
In ieder geval leert hij zichzelf een beetje kennen via de herinneringen van zijn directe nabestaanden: Olga, zijn ex-vrouw, Belle/Danielle zijn vriendin met (zijn?)dochter Lotte en zijn zoons Johannes en Frank.
Klara, zijn schoondochter organiseert een herinneringsmaaltijd vanwege zijn ongeluk, tien jaar geleden. Hij reed op vijfenvijftigjarige leeftijd onder een truck en overleefde dat niet. Die chauffeur is de enige die met spijt terugdenkt aan hem.

Klein boekje, heel veel denkwerk. Eigenlijk teveel denkwerk met dit aanhoudende warme weer wanneer ik alleen maar amechtig in een stoel kan hangen en kan lezen. In de winter nog maar eens lezen.
Het perspectief is wel interessant zoals ook in Ottens ‘Specht en Zoon’.

Waarom deze ECI-uitgave deze omslag heeft; daar ben ik nog niet achter. Hij is wel mooi.
En dat voor negentig cent van de kringloopwinkel.

Waarom ik dit blogje op deze manier ben begonnen?
Omdat ik ergens las dat de eerste zin pakkend moet zijn anders leest men niet verder.
Maar wat een kolder is dat eigenlijk. Dat zegt wel iets over de lezers van nu.
Je leest toch niet alleen omdat een eerste zin mooi of pakkend is?
Ik lees omdat ik een bepaald boek wil lezen of omdat ik (meer) wil lezen van een bepaalde schrijver.
Dan zal de eerste zin mij een worst wezen.






dinsdag 24 januari 2023

De Kapucijner crypte

Geschreven door Joseph Roth (1894 – 1939) in 1938 dus kort voor zijn overlijden.
Het is een ‘vervolg’ op de 'Radetzkymars'; daarom heb ik deze er meteen maar achteraan gelezen. Niet echt een vervolg: dit boek gaat over een neef van de Von Trottas uit het andere boek. Hij moet oom zeggen tegen het Districtshoofd maar het kan gemakkelijk apart gelezen worden.

Ik las een digitale editie naar de derde druk uit 2014.
Het vorige boek tekende het verval van de Habsburgers; dit boek het verval van Oostenrijk met de ‘Anschluss’ als laatste gebeurtenis in 1938.


 
Het was een spannende tijd.
'Zo ongeveer zullen de mensen ooit een dag voor het Laatste Oordeel leven, honing zuigend uit de giftige bloemen, de uitdovende zon prijzend als schenkster van het leven, de verdorde aarde kussend als de moeder der vruchtbaarheid.'
Je zou het zo naar deze tijd kunnen overzetten.

Neef Franz dus, zoon van een nationalistisch dromer van een groot Habsburg rijk en niet onbemiddeld, krijgt op een dag bezoek van weer een andere neef uit Sipolje/ Slovenië om zijn erfenis op te halen. De vader van Franz was overleden en had ook aan hem wat geld nagelaten. Dat is het begin van een lange vriendschap. Joseph Branco behoort tot een eenvoudige tak van de familie, s ‘zomers boer en s ’winters verkoper van tamme kastanjes.

Ik zit me nu te bedenken dat Roth ook 'de wandelende jood' ten tonele heeft gevoerd in de vorm van Manes Reisiger, koetsier en vriend van Joseph Branco.
En ik realiseer me dat hij in de Radetzkymars dat misschien ook heeft gedaan in de vorm van professor Moser .
Eigenlijk wel leuk wanneer je dat ontdekt. De kunstschilder Chagall deed dat ook vaak in zijn schilderijen en de schrijver Marcel Möring in zijn boeken. Wie weet hoeveel kunstenaars en schrijvers dat nog meer doen of hebben gedaan.

De vriendschap tussen de heren gaat zover dat Franz op verzoek bij hetzelfde regiment beland als Joseph Branco en Manes Reisiger.
Voordat hij naar zijn regiment vertrekt trouwt Franz met Elisabeth. De huwelijksnacht mislukt door het overlijden van bediende Jacques. In het andere boek is er ook een droevig sterfbed met een bediende Jacques uit dat andere huishouden.
De heren worden gevangen genomen en belanden in een Siberisch werkkamp. Daaruit ontsnappen ze maar verliezen elkaar uit het oog.
Franz gaat terug naar zijn moeder en vrouw, die met heel andere dingen bezig is.
Enfin, ze krijgen een zoontje maar doordat het rijk in elkaar stort en er altijd klaplopers zijn moeten Franz en Elisabeth hun kapitale pand als pension gaan verhuren.

Aan het eind is Elisabeth weggelopen, moeder overleden, zoon op een kostschool gedaan en loopt Franz heel treffend naar de Kapucijner crypte. De titel van het boek.
Daar ligt inmiddels de voormalige Oostenrijkse wereld inclusief keizers begraven want de Anschluss is een feit.