woensdag 2 januari 2013
Argumenten voor het bestaan van God
Er werd Rutten gevraagd naar mogelijke bewijzen voor het bestaan van God. Bewijzen zijn er echter niet, er zijn argumenten te bedenken die het aannemelijk kunnen maken dat God bestaat. (zie ook de nieuwe Christelijke dogmatiek par 2.2) Ooit moest ik de godsbewijzen van Thomas van Aquino (1225 – 1274) uit mijn hoofd leren. Om het even voor mezelf weer op een rijtje te krijgen:
Het kosmologisch godsbewijs van Thomas van Aquino is gebaseerd op een a-posteriori bewijs. Dat wil zeggen dat de manier van denken uitgaat van de zintuiglijke waarneming. Daaruit blijkt dat Thomas meer door Aristoteles is beïnvloed omdat deze ook meer uitging van de waarneming dan van de theoretische mogelijkheden. Aan de andere kant ‘werkt’ Thomas ook met het bestaan van God en een bovennatuurlijke wereld zoals ook Plato deed, door de tekst van Exodus (3: 14) in zijn ‘wegen’ te gebruiken. Het kosmologische godsbewijs (de vijf wegen) van Thomas is als volgt:
1. Elk gevolg moet een oorzaak hebben; er is dan noodzakelijk een eerste oorzaak, die noemen we God.
2. Niets kan zichzelf maken, er moet een eerste maker zijn die niet gemaakt is. (kosmologisch godsbewijs)
3. Ontleend aan de tekst in Exodus : God is het hoogste ‘zijnde’ , al het andere is daarvan afgeleid.
4. Om te weten wat goed en kwaad is moet er een norm zijn. Deze hoogste norm is God.
5. Vanuit de orde en doelgerichtheid van de schepping, en de behoefte tot doelgerichtheid moet er iets zijn wat deze doelen oplegt. Dat noemen we God. (teleologische godsbewijs)
Thomas verwierp het ontologisch godsbewijs van Anselmus omdat deze God wel definieerde als essentie (dat wat het is) maar niet als existentie. (bestaan) Je kunt wel eindeloos filosoferen over de essentie maar dan is dat nog geen bewijs van existentie.
Het ontologisch godsbewijs van Anselmus (1033 – 1109) is gebaseerd op een a-priori bewijs. Dat wil zeggen dat de manier van denken is gebaseerd op theorie. Theoretisch ging Anselmus uit van een transcendente werkelijkheid en is daarmee in zijn denken meer Platoons dan Aristoteliaans.
Het ontologische godsbewijs van Anselmus is als volgt: bedenk het allergrootste en allervolmaaktste wat gedacht kan worden. Groter dan dit denkbare is God. God is iets waarboven niets groters gedacht kan worden. Het is beter te bestaan dan niet te bestaan. Een niet bestaande God is kleiner dan een bestaande dus bestaat God.
Emanuel Rutten onderscheidt de argumenten in Kosmologische, Teleologische en Ontologische argumenten. Kosmologisch: elk gevolg heeft een oorzaak. Als het universum begonnen is te ontstaan, (en daar zijn de wetenschappers het over eens: er was een singulariteit 13,7 miljard jaar geleden,) dan moet er een oorzaak zijn van het universum. Dat moet dan ook de oorzaak zijn van alle tijd, ruimte en materie. Deze oorzaak moet zelf buiten de tjid en de ruimte bestaan en dus een transcendente oorsprong hebben. (ook het Kalam argument is hierop gebaseerd wat door William Craig kort geleden weer onder de aandacht is gebracht.)
Teleologisch: er is een orde, er zijn vaste natuurwetten kenbaar. Er moet dan een ontwerper zijn die deze wetten heeft verankerd. (intentionaliteit/ doelgerichtheid?) Ontologisch: dit is een a-priori argument, het staat los van de ervaring maar ontspruit puur aan het logische denken. Rutten noemde het argument van Plantinga: Als God mogelijk bestaat dan moet er een mogelijke wereld zijn waarin God bestaat. In die mogelijke wereld moet Hij noodzakelijk bestaan. Dus bestaat Hij ook noodzakelijk in alle mogelijke werelden, en dus ook in onze wereld.
Het is zo prettig als iemand in simpele bewoordingen dat allemaal kan benoemen.
Alleen: naar mijn idee klopt de eerste premisse van Plantinga niet. (hoor mij nou!) ‘Als God mogelijk bestaat dan moet er een mogelijke wereld zijn waarin God bestaat.’ Volgens mij is dit een non sequitur: het ene volgt niet logischerwijs uit het andere. Waarom zou het mogeijke bestaan van God in een mogelijke wereld moeten bestaan? Eigenlijk zou ik Plantinga zelf moeten lezen maar mijn Engels is niet van dien aard dat ik ingewikkelde filosofische thema’s met allerlei wiskundige formules adequaat kan volgen.
Rutten’s eigen argument* is heel kort als volgt: Premisse 1: ‘Al het mogelijk ware is mogelijk kenbaar’ en Premisse 2: ‘het is onmogelijk om te weten dat God niet bestaat’ dan volgt daaruit de conclusie dat God bestaat. Aan ieder die nu gaat proberen objecties te formuleren die ook zouden kunnen gelden in plaats van God kan in zijn proefschrift terecht waarin hij al die objecties weerlegt. In 'Radix' nr 3 van 2012 staat ook een uiteenzetting
Wel zei hij nog en dat ben ik met hem eens, het is wel een verschil is of je het hebt over het monster van Loch Ness of over God, Die de grond van de werkelijkheid is en een persoonlijkheid.
Boudry reageerde daarop dat Emanuel twee verschillende definities van kennis hanteert waardoor de conclusie niet meer klopt. Emanuel hanteert volgens Boudry een vorm van kennis die erg veeleisend is. Een Cartesiaanse vorm van kennis. Wanneer we die hanteren is er niets dat zeker is behalve voor alwetende wezens. Wij hebben alleen subjectieve kennis. (Mmm, volgens mij staat hierover ook een artikel in de laatste ‘Radix’ van Victor Gijbels met repliek van Emanuel. Die moet ik echter nog lezen.)
Tweede tegenwerping: we zouden een ander alwetend wezen kunnen postuleren. Het zou b.v. mogelijk kunnen zijn dat achter die God misschien wel een schrandere eenhoorn bestaat die God wijs maakt dat hij alwetend, almachtig en goed is. (Men spreekt in die filosofische wereld altijd over Almachtig, Alwetend en Algoed. Volgens mij is goed gewoon goed.)
Er valt weer genoeg na te denken.
In het vragenrondje kwam nog de boeiende vraag naar voren wat het doel van God zou kunnen zijn.
Rutten denkt ook in de richting van het uitdrukken van Liefde van God aan schepselen. Dat er actoren zijn die in vrijheid voor het goede kunnen kiezen en deel kunnen hebben aan die liefde.
Nog een boeiende opmerking kwam er van iemand die het geloof vaarwel heeft gezegd vanwege al het kwaad en het leed in de wereld. Door het leed en het kwaad in de wereld heeft God aan atheïsten het perfecte argument gegeven om niet te geloven.
Rutten gaf ook toe dat wanneer hij de kant van atheïsten zou moeten verdedigen hij ook juist dit argument zou inbrengen. Hij is bezig om dit te doordenken en zei ook, wat ik zelf ook heel belangrijk vind, dat wanneer je de emoties met betrekking tot dit probleem los maakt van het logische denken dat er dan heel veel over te zeggen en te verklaren valt.
Ik kijk uit naar zijn doordenking van dit onderwerp.
04-01-13 * In ‘Radix’ nr 3 staat een artikel van Emanuel over zijn argument voor het bestaan van God. Rutten noemt zijn eigen argument modaal-epistemisch. Het valt niet binnen de drie groepen die hij hierboven noemt.
01-02-13 Op Rutten's eigen site staat op 17 januari een powerpoint over de ontologische argumenten van Anselmus.
dinsdag 26 april 2016
Bestaat er een God?
Ik hou wel van die debatten. Wat hieronder volgt is een samenvatting.
Herman Philipse beet het spits af. Hij spreekt altijd over gloven en onglovig.
Dat klinkt zo sjiek.
Hij wierp de vraag op of God niet eerst moet worden gedefinieerd. Over welke god hebben we het eigenlijk? Want in de Hindoe tradities kennen ze wel 330 miljoen goden!
Hoe oud is dit universum? Volgens bisschop James Ussher ontstond het universum 4004 BC terwijl in de hindoetraditie dat 156 triljoen jaar geleden is geweest.
Wat achtergrond kennis: Hoe oud is de mensheid? Wanneer ontstonden godsdiensten die allemaal polytheïstisch waren.
Neanderthalers hadden al een godsdienst: 300.000 jaar gelden dus al.
Pas onder Amenhotep IV (Akhnaton) in Egypte (1344 BC )was er voor het eerst een monotheïstische godsdienst. (Ik denk dat de joden in 1400 BC uit Egypte zijn vertrokken)
Dat roept de vraag op waarom een oneindig goede, machtige en alwetende god die zegt de mensheid lief te hebben, zich zolang verborgen weet te houden?
‘Argument from Divine Hiddeness’.
Hoe is de overgang van polytheïsme naar monotheïsme te verklaren? En hoe plausibel is een monotheïstische uitzonderingspositie?
Hoe is het polytheïsme te verklaren? Niet doordat die goden zich openbaarden.
De beste verklaringen voor religieuze overtuigingen zijn: óf het zijn naturalistische menselijke illusies óf het zijn naturalistische menselijke illusies....... behalve de Christelijke. En hoe plausibel is dat?
Hume: stel je bent polytheïstisch en je strijdt tegen een groep die ook polytheïstisch is. Je glooft dat de slimste god de strijd zal bepalen. Verdere overdrijving van de kennis van de goden is dan handig......oneindig machtig/oneindig goed/ oneindig groot is dus de beste god.
Het draait om groepscompetitie.
We hebben geen goden nodig om het bestaan van goden te verklaren.
Zijn er overtuigende bewijzen voor Gods bestaan? Nee.
Emanuel Rutten ging hierop in met te weerleggen dat er geen bewijzen zijn voor het bestaan van God. Bewijzen doe je in de wiskunde. In de filosofie wordt gewerkt met argumenten.
Het theïsme is de meest redelijke positie, dat kun je beargumenteren maar verder niet.
In onze tijd zijn de klassieke argumenten sterk verbeterd en zijn de oude filosofen weerlegd en zijn er nieuwe argumenten bijgekomen. Deze nieuwe argumenten maken gebruik van de ontdekkingen in de wetenschap.
Een definitie van God: een zelfbewust wezen dat geldt als eerste oorzaak van de werkelijkheid. Dat wezen is zelf onveroorzaakt. Geen twee want dan zou er toch één de eerste moeten zijn – dat wordt een causale cirkel – een logische tegenspraak. Dit verwierp Philipse later.
Als er een eerste oorzaak bestaat is deze ook uniek.
Deze oorzaak zou materialistisch kunnen zijn, dan hebben de materialisten gelijk. Het zou informatie kunnen zijn dan hebben de Platonisten gelijk of het is een bewustzijn, een zelfbewust wezen.
Wie dat zou zijn is een vervolgvraag en nu even niet aan de orde.
De eerste oorzaak is een zelfbewust wezen.
drie argumenten:
1. Kosmologisch argument
1e premisse: alles wat bestaat heeft een ontstaansoorzaak. Want uit niets kan niets ontstaan
2e premisse: het universum is begonnen te ontstaan, daar is consensus over in de wetenschap. (Dit verwierp Philipse later tot groot ongenoegen van Rutten.)
conclusie: Er moet een ontstaansoorzaak zijn van de kosmos.
De ontstaansoorzaak van de kosmos moet dan ook de ontstaansoorzaak zijn van alle tijd, ruimte en materie.
Niets veroorzaakt zichzelf dus moet de ontstaansoorzaak zich buiten alle ruimte, tijd en materie bevinden. Er zijn twee opties voor een dergelijke entiteit: ofwel abstracte objecten, bijvoorbeeld getallen maar zij veroorzaken niets. Ofwel een transcendent bewustzijn als grond/arche voor de kosmos. Die kun je met recht ‘God’ noemen.
2. Het Finetuning argument (of Antropisch Principe)
In de natuurkunde ontwikkelen we mathematische modellen van de kosmos. Daarin komen allerlei constanten voor. Bijvoorbeeld gravitatieconstanten, zwakke en sterke kernkracht constanten.
Die moet je meten. De uitkomsten kun je doorrekenen en dan kun je een beschrijving maken van ons universum.
Men is eens aan die getallen gaan sleutelen om te kijken welk universum dat zou opleveren. Wat bleek: er zou geen universum ontstaan waarop leven mogelijk zou zijn wanneer er ook maar íets zou veranderen aan die natuurconstanten.
Hoe kunnen we dat verklaren?
Het kan toeval zijn, maar dat is niet redelijk. Het kan noodzakelijk waar zijn, dat is niet redelijk. Er zou een multiversum kunnen zijn en in één daarvan zouden de getalletjes precies kunnen kloppen maar dat is ook niet geloofwaardig. (en daar schijnen andere problemen aan vast te zitten.)
Redelijke optie: we hebben die waarden omdat die gewíld zijn opdat er leven zou zijn. Dat verwijst naar een intentionele Wills Act. Een Wills Act van een bewustzijn die deze getalletjes gewild heeft en dat verwijst naar een transcendent bewustzijn dat geldt als grond en oorzaak van de kosmos.
3. Het Modaal Epistemisch argument (dit heeft hij zelf ontwikkeld)
1e premisse: als iets mogelijk waar is, is het kenbaar
2e premisse: het is onmogelijk om te weten dat God niet bestaat.
God bestaat.
Je kunt niet weten dat God niet bestaat; dan bestaat Hij want: zou hij niet bestaan dan zou dat mogelijk zijn en dus kenbaar maar dat was niet kenbaar. God bestaat.
Omdraaien gaat niet: Je kunt wel weten dat God bestaat. Het is namelijk mogelijk dat als God bestaat, God zelf het weet. Dat is niet onmogelijk dus mogelijk, dus kenbaar.
Pfffffffft..........
Het derde deel, het echte debat vond ik warrig. Het geluid werkte ook niet optimaal al werd het op 30 min, toen het ging over de Finetuning, nog wel even interessant. Naar mijn mening was Philipse niet op zijn best. Hij moet het afleggen tegen de jongere en snellere geest van Emanuel Rutten.
Ik heb mijzelf serieus af zitten vragen of ik bevooroordeeld ben om dat Emanuel christen is en Herman niet en hij ook nog eens badinerend doet over God. Maar ik geloof het niet.
woensdag 6 november 2013
God bewijzen
Ondertitel: argumenten voor en tegen geloven.
Zulke boeken trekken altijd heel erg mijn aandacht omdat ik mij jaren geleden op de apologetiek heb gestort en alle nieuwe uitgaven die daar betrekking op hebben opslurp. Maar zo langzamerhand lees ik niet veel nieuwe dingen meer.
De titel bevreemde mij. God bewijzen. Dat kan niet. God hoort vooral bij de metafysische werkelijkheid en bewijzen zijn attributen die bij de fysische werkelijkheid/ wetenschap horen.
Misschien is dit net zo’n poging als ‘Wij zijn ons brein’ van Swaab.
Een stellige titel waarbij je al vraagtekens hebt maar die je toch nieuwsgierig maakt en de kooplust prikkelt.
Het boek is opgedeeld in vijf flinke hoofdstukken die weer zijn onderverdeeld en gelukkig allemaal een conclusie hebben. Prettig voor mijn seniorenbrein.
In de proloog komt het al aan de orde: het is belangrijk om redelijke argumenten, geen bewijzen, te hebben waarom je gelooft.
Hoofdstuk 1 en 2 betogen dat het heel redelijke is om te geloven en dat je daar eigenlijk geen argumenten voor op tafel behoeft te leggen; dat de ongelovige maar moet aantonen waarom het niet redelijk zou zijn. Paas en Peels leggen de ‘bewijslast’ bij de atheïst met het voorbeeld van een stofzuigerverkoper. Wanneer je als gelovige een goede stofzuiger hebt zal een stofzuigerverkoper moeten aantonen dat ie niet deugt of dat zijn stofzuiger beter is dan de mijne.
Of dat gaat werken betwijfel ik intuitief. Wij hebben iets moois aan te bieden, waarom zouden we dat simpelweg niet doen? Als het heel natuurlijk is om te geloven – en dat geloof ik ook - moeten we oppassen om niet al te veel in de verdediging te schieten.
Lezende weg verbeelde ik mij dat ik dingen herkende van het vrijdenkersforum waar ik een tijdje lid ben geweest en waar ook Stefan Paas eens pogingen deed de goegemeente aldaar iets zinnigs bij te brengen.
Het 3e hoofdstuk is het langste en betoogt waarom de argumenten tégen het bestaan van God niet overtuigend zijn.
In het 4e hoofdstuk wordt een leven zonder God besproken en in het 5e de argumenten vóór het bestaan van God. Voor mij als gelovige was dat het minst interessante maar dat geven de schrijvers ook aan: gelovigen zouden het kunnen overslaan. (Behalve de uitleg van het ontologische Argument van Anselmus, de weerlegging van Immanuel Kant en de weerlegging daar weer op. Par 5.8 Ik geloof dat ik het nu echt begin te snappen.)
Het 4e hoofdstuk vond ik meest boeiend. Daarin wordt een poging gedaan verder door te denken over een wereld zonder God en een Goddelijke moraal.
Ze halen Nietzsche aan, die ik zie als een sterk, visionair HSP-er (High-Sensitive-Person) met zijn ‘God is dood’ verhaal. Door de secularisering onderschatten we het gapende, moraalloze gat dat onder onze beschaving ligt.
Wat gaat het opleveren wanneer we niet meer teren op de Joods Christelijke beschaving/ moraal en zelf de regels moeten gaan bepalen?
Je hebt dan in mijn ogen sowieso een autoriteitsprobleem.
Natuurlijk zijn er de basale regels van het gezonde verstand, bij P&P de ‘onderbouw’ genoemd. Maar hoe lang zijn de regels voor de steeds wisselende ‘bovenbouw’ houdbaar. Het is een terechte vraag die in het boek gesteld wordt.
‘Hoelang kunnen mensen blijven geloven in waarden die in hun eigen ogen niet meer zijn dan culturele constructies’. (p 266)
Zo geloof ik ook dat in de kern een leven zonder God eenzaam, doelloos, hoop-loos en waarden-loos is.
Volgens mij was het Voltaire die zei: Als God niet bestond zou men hem moeten uitvinden.
donderdag 30 januari 2014
Nationaal religiedebat
Helaas kon ik het debat gisteravond niet live volgen, maar ach, zo s’ morgens met een bakkie koffie en een notitieblok plus de mogelijkheid van terugspoelen heeft ook zo zijn voordelen. Ook het meteen nazoeken van namen en kreten die ik niet kende zijn dan gemakkelijker.
Alles staat inmiddels online.
Ik heb het ook bewust beluisterd voordat ik kranten en meningen las. Ik maak graag mijn eigen afwegingen. Mijn algeheel gevoel is: wat jammer dat er, ondanks de ruim twee uur, zo weinig tijd is. Vroegah……nam men voor dit soort debatten volgens mij veel meer tijd vrij. Je zou hier een dag voor uit kunnen trekken.
Gelukkig bleef de sfeer over het algemeen goed met hier en daar een kwinkslag. Heel af en toe kreeg ik een gevoel dat er meer grimmigheid ontstond maar dat zette nooit door. Gelukkig! De teamleidster deed het best goed al was ze steeds maar bang haar publiek te verliezen. Nou dat ligt dan aan dat publiek. Mensen die regelmatig in kerken komen kunnen best langer naar een onderwerp luisteren, ze zijn daar veel meer in getraind. Die flauwekul van de stelregel dat mensen maar tien tot twintig minuten gefocust kunnen zijn geloof ik niet.
Er waren twee voorvragen:
• Is geloof in God redelijk
• Is massaal ongeloof funest voor de moraal in Nederland
Een korte impressie:
Paas legde uit dat fundamentele intuïties en wetenschappelijke hypotheses twee verschillende dingen zijn die vaak door elkaar worden gehaald . Geloof in een hogere macht is intuïtief en daarom redelijk. En hij stelde dat het verschil in goed en kwaad gemakkelijker te duiden is met een geloof in een God.
Boudry kwam daarna aan het woord en beschuldigede Paas en Peels van het vermengen van twee discussies; ze dansen een theïstische tango omdat zij in hun boek het bestaan van God vermengen met de effecten van het Godsgeloof. Dat zijn ook twee verschillende discussies.
Hij erkende dat, ook door Dawkins en Dennett, religie is aangeboren. Maar hij ontkende het bestaan van basisovertuigingen/fundamentele intuïties.
Philipse kwam met eigenlijk nog meer voorvragen: over welke God hebben we het en voor wie is het redelijk om te gloven? Gaat het om Epistemische redelijkheid (gaat het om de waarheid) of om instrumentele redelijkheid.
Gloof is volgens hem niet redelijk omdat het niet berust op betrouwbare kenbronnen. Het berust op openbaringen, stemmen of opvoeding.
Religieuze openbaringen zijn logisch onmogelijk, een oneindige God is niet waarneembaar en de overtuigingen zijn nergens op gebaseerd. Met een ‘oneindige lijn’ als voorbeeld werd dat enigszins duidelijk gemaakt.
Ik spreek bij Philipse over gloof en gloven omdat ik dat hem altijd zo hoor zeggen. Het heeft wel iets sjieks. *grinnik*
Peels reageerde daarop dat oneindigheid prima is waar te nemen alleen niet de complete oneindigheid. Zo is God prima te ervaren, maar daarmee ken je niet de ‘hele God’.
Hij viel over de ‘onzinnigheid van God’ door Philipse. Daar herkende ik mij ook in. God is onzin maar Philipse heeft er wel weer een boek van 400 pagina’s aan gewijd.
Datzelfde verwijt heb ik ook eens gelanceerd in discussie met atheïsten. Wanneer je niet gelooft, waarom maak je je dan druk? Ik begin toch ook geen gesprekken of zelfs een forum om over kabouters of elfjes te praten wanneer ik daar niet in geloof?
Gód blijft kennelijk toch snaren raken.
Hier kwam een voor mij nieuw begrip om de hoek kijken: equal weight view.
Uitgelegd als: wanneer twee personen met gelijke achtergrond en kennis aan hun eigen verschillende meningen vasthouden moet het oordeel worden opgeschort totdat er meer duidelijkheid is. Het is kennelijk een problematisch gezichtspunt maar daar weet ik nog te weinig vanaf.
In het onderlinge debat werd nader ingegaan op de vraag of massaal ongeloof nu echt funest zou zijn voor de moraal in Nederland. Volgens beide atheïstische heren natuurlijk niet wanneer je maar goede afspraken maakt.
Peels en ook ikzelf geloven daar niet in. Je hebt dan toch echt een autoriteit- en universialiteits probleem.
Philipse kwam weer met Paulus en zijn epileptisch aanvallen. Dat was dan weer jammer. Ach er zijn zinnige en onzinnige dingen gezegd.
Zijn we nu verder gekomen met dit debat? Niet echt geloof ik en toch vind ik het belangrijk dat er af toe zoiets plaats vind, ook om mezelf te toetsen. Hoe sta ik zelf in dit hele gebeuren. Welke argumenten zijn er ontwikkeld tégen religie. Is geloven echt zo onzinnig of valt het wel mee? En kan ik daar zelf in alle redelijkheid over praten. Ik blijf het onderwerp en de mannenbroeders met belangstelling volgen.
dinsdag 15 november 2016
Willen III
hoofdstuk 11 en 12 uit het boek
Thomas van Aquino en Johannes Duns Scotus.
Ik krijg dringend behoeft aan een systematische filosoof. Ik realiseerde me dat toen de docent enkele steekwoorden van Aquino en Duns Scotus naast elkaar op het bord zette.
Wanneer zulke filosofen niet bestaan moeten ze per direct uitgevonden worden.
Wát bedenken die mannen, waarom/waardoor en waarom vindt Hannah juist deze interessant met betrekking tot haar eigen ‘wils’ filosofie en niet bijvoorbeeld Schelling en Schopenhauer die daar ook over nagedacht hebben.
Misschien zijn ze niet voor een vrije wil maar dat zou dan toch juist interessanter kunnen zijn.
En waarom schrijft ze dat niet schematisch op; eerst wat de bewuste mannen denken en waarom en daarna waarom ze het ermee eens is of niet. Het leven kan zo veel gemakkelijker.
In dit boek gaan wél conclusies volgen dus dat zal misschien gaan verhelderen.
Even geduld nog.
Aquino leefde achthonderd jaar na Augustinus. Hij was monnik en we moeten er ons van bewust zijn dat hij boekenwijsheid te berde bracht want hij zat in een klooster.
Augustinus schreef uit ervaring en Anselmus van Canterbury was - tweehonderd jaar vóór Aquino -de laatste die dat ook deed. Vandaar de naam ‘scholastiek’ voor het tijdperk van de boekengeleerden. Het tijdperk van redeneren en autoriseren van oude citaten .
Aquino is bekend geworden om zijn ‘Summa’ waarvan ik alleen de passages over de vrouw heb gelezen. Het is een systematisch geheel van opgestelde vragen en de doordachte antwoorden van Aquino. Geënt op de ‘dialogen’ van Plato denk ik. Net zoals onze 'Heidelberger' en 'Wentsel's catechismus'
Aquino onderscheid drie soorten van noodzakelijkheid:
de absolute, de relatieve en de onderdrukking. De laatste is opgelegd; wordt verder niet besproken.
Hij onderscheid twee bevattingsvermogens:
het verstand (de universele rede) en de (bijzondere) rede.
Hieraan beantwoorden twee vermogens:
de wil en de vrije keuze.
Met de universele rede stemmen we in met de directe logica, zonder bewijsvoering. Deze is van nature contemplatief, passief.
Met de bijzondere rede trekken we besluiten uit universele proposities en inherent hieraan is dat de geest zich inspant, actief.
Deze inspanning wordt gevoed door het geloof, want het schepsel wil kennis verwerven over het ware Zijn.
Van de drie vermogens van Augustinus raakt het ‘herinneren’; wat aan het verleden bindt, buiten beeld en blijven er twee over: het willen en het weten/ verstand.
Voor Aquino is het verstand het meest nobel. Want het verstand reikt aan wat er te willen valt.
De juiste volgorde van handelen is : het vatten van het doel, dan het overleg over de middelen en daarna de begeerte naar die middelen.
Aquino’s eerste beginsel is het Zijn (existentie). Het Zijn kent het verstand als geheel. Het ultieme doel van het verstand is om altijd te bestaan en houdt daarom de begeerten in toom. Het verstand richt zich op het Zijnde en vindt zijn hoogste doel in het contemplatief aanschouwen van God.
Duns Scotus geeft aan de wil de hoogste credits, in tegenstelling tot Aquino. De wil is niet gebonden aan het verstand. Het verstand dient de wil. Duns Scotus onderscheid de natuurlijke wil , die de natuurlijke neigingen volgt en de vrije wil. Aangezien Hannah ook van de vrije wil is begrijp ik nu dat ze deze filosoof voor het voetlicht brengt.
Het is de wil die de menselijke geest instaat stelt zijn beperkingen en eindigheid te overstijgen.
Het is de wil die weerstand kan bieden aan begeerten en de dictaten van het verstand en daardoor is de wil vrij. Er is één restrictie: de wil kan het Zijn niet ontkennen. De wil kan het ‘Niets’
zich niet voorstellen.
En de liefde maakt een wil tot een goede wil.
Door de ‘contingentieleer’ van Duns Scotus - het is, maar het had ook anders kunnen zijn - ‘kan hij nauwkeuriger aangeven, in welke zin de wil van de mens zijns inziens vrij is, namelijk in die zin dat de mens op elk tijdstip kan kiezen uit alternatieve mogelijkheden’. (deze laatste zin heb ik uit het boek “Oriëntatie in de filosofie” van Prof. Dr. Gijsbert van den Brink.)
God, waarnaar de mens geschapen is, had ook andere werelden kunnen scheppen, Hij was daar vrij in. Uit die contingentie volgt dat alles wat is, mogelijk ook niet had kunnen zijn, behalve Godzelf.
Duns Scotus was met deze filosofie enig in zijn soort volgens Hannah maar is niet op waarde geschat.
De prijs voor de vrijheid van de wil ligt daarin dat de wil ook in vrijheid kan haten en daar een zeker genot uit kan halen. De wil tot macht van Nietzsche bijvoorbeeld. Komt later.
Ik ben het wel eens met Duns Scotus en Hannah dat de wil een bijzonder fenomeen in de schepping is. Maar dat is de mens in zijn geheel. Geschapen naar Gods beeld zoals ze ook zegt op p.171 en zeer goed. We hebben kennelijk iets méér dan dieren en engelen. De mogelijkheid om te willen en te ‘nillen’ met alle complexiteit die dat met zich meebrengt.
Dat God behalve een concreet ook een ‘contingent handelende’ entiteit zou zijn, dat zou kunnen, ook al is dat volgens mij een aanname. Hij handelt, maar zou ook anders kunnen handelen. Hij anticipeert op het menselijk handelen. Omdat Hij alwetend is. *
De mens heeft de illusie dat hij vrij is om beslissingen te nemen, maar - zo denk ik - er gaan altijd argumenten aan die beslissingen vooraf. En vooraf aan argumenten zijn er breinprocessen. Deze processen komen niet uit de lucht vallen enz…enz…
Zoals ik al eens eerder schreef: Wanneer iemand het hart van de mens kent is het een ‘koud’ kunstje om aan de touwtjes te trekken zonder dat die iemand dat in de gaten heeft.
In het slechte geval heet dat manipuleren maar omdat ik in de goedheid van een Almachtig Wezen geloof ga ik uit van Zijn goede bedoelingen.
In de ‘toevalligheid’ van Duns Scotus geloof ik niet.
Aan het einde van het hoofdstuk komt warempel een reden waarom Hannah Duns Scotus heeft behandeld: ‘Het aantreffen van oorspronkelijke nieuwe inzichten, die waarschijnlijk allemaal uitgelegd kunnen worden als de speculatieve voorwaarden voor een filosofie van de vrijheid.
Er is maar één filosoof die hem in dit opzicht kan evenaren en dat is Immanuel Kant.’
*
En dan vind ik dit bij Emanuel Rutten:
‘Een vrije wilsact is namelijk per definitie zelfverklarend. Nu is echter een contingente concrete entiteit niet zelfverklarend. De entiteit in kwestie had er immers niet hoeven zijn.
We concluderen dus dat de wereldgrond een noodzakelijk bestaande concrete entiteit moet zijn die de wereld voortbracht op grond van een vrije wilsact. De grond van de wereld is dus een noodzakelijk bestaand en vrij subject. Nu veronderstelt vrijheid bewustzijn. Een onbewust subject kan immers niet vrij zijn. De wereldgrond is dus een noodzakelijk bestaand, vrij en bewust subject. Dus God bestaat.’
En daar gaat de contingentie weer op de schop.
(16-11-16)Nee, dat zeg ik niet goed: Het contingent handelen is iets anders dan contingent zijn.
God is vrij omdat hij in Zichzelf de oorzaak is. Maar de wereld is contingent als act van God.
Disclaimer: Mijn schrijfsels zijn niet een exacte weergave van wat dhr. Lagendijk allemaal vertelt; ik denk graag zelf na en associeer er lustig op los. Dit is meer een poging om het gehoorde en gelezene voor mijzelf enigszins in overzichtelijke brokken samen te vatten.
De quotes van Hannah in het plaatje hebben niet noodzakelijke iets te maken met de tekst.
zaterdag 19 oktober 2019
Westerse cultuurgeschiedenis 1000 – 1300 IIa Theologie en Filosofie
Zij behoorden tot de scholastiek.
Theologie en Filosofie behoorden in die tijd bij elkaar.
Anselmus, diegene van de ‘verzoening door voldoening’ is ook van het eerste ‘Godsbewijs’.
Zelf zie ik dat niet als bewijzen maar meer als argumenten. Bewijzen zijn attributen voor de bèta vakken.
Anselmus was Italiaan van geboorte en belandde in Canterbury, Engeland omdat Willem de Veroveraar in 1066 hele stukken van wat nu het Verenigd Koninkrijk is, annexeerde. De abdij van Bec, waar Anselmus inmiddels prior van was geworden had landgoederen in Engeland. Zo raakte hij daar verzeild en werd aartsbisschop van Canterbury in 1089 tot zijn dood in 1109.
De docente gaf interessante teksten van Anselmus (Uit ‘Proslogion’ in een vertaling van Carlos Steel ) en Abelard, (uit ‘Gesprek tussen een filosoof, een jood en een christen’ wat ik nog ongelezen op de plank heb staan) van Averroes en Thomas van Aquino.
Het boek ‘Proslogion’ is helaas niet – betaalbaar! en in het Nederlands - te vinden via het web. Jammer want daar ben ik wel nieuwsgierig naar geworden.
Anselmus redeneerde vanuit het geloof: ‘Ik probeer niet Heer, in Uw verhevenheid door te dringen, want ik acht mijn verstand geenszins te vergelijken. Maar ik verlang ernaar uw waarheid, die mijn hart gelooft en bemint, tot op zekere hoogte in te zien. Ik zoek immers niet in te zien om te geloven, maar ik geloof om in te zien. Want ook dit geloof ik dat ik niet zal inzien, tenzij ik geloofd zal hebben.’
Zijn ‘Godsbewijs’ had ik eerder geformuleerd: ‘bedenk het allergrootste en allervolmaaktste wat gedacht kan worden. Groter dan dit denkbare is God. God is iets waarboven niets groters gedacht kan worden. Het is beter te bestaan dan niet te bestaan. Een niet bestaande God is kleiner dan een bestaande dus bestaat God.’
Maar nu wat preciezer uit de ‘Proslogion’ uit 1077: ‘Welnu, wij geloven dat Gij iets zijt waarboven niets groters gedacht kan worden.[…] Zo dan wordt ook de dwaas ervan overtuigd dat ‘iets waarboven niets groters gedacht kan worden’ op zijn minst in het verstand is, omdat hij dat, wanneer hij het hoort, verstaat, en al wat verstaan wordt in het verstand is.
En zeker kan datgene ‘waarboven niets groters gedacht kan worden’ niet in het verstand alleen zijn. Want indien het uitsluitend in het verstand is, dan kan men denken dat het ook in werkelijkheid is, hetgeen groter is. [..] Bijgevolg bestaat zonder enige twijfel ‘iets waarboven niets groters gedacht kan worden’ zowel in het verstand als in werkelijkheid.’
Een Benedictijnse monnik uit Frankrijk, Gaunilo, is bekend geworden om zijn (eiland) kritiek op Anselmus maar die had volgens Anselmus nu juist het punt gemist. En dat denk ik ook.
Het gaat niet om iets werelds, iets materialistisch maar om een scheppend bewustzijn wat wij kunnen bedenken.
Een paar belangrijke ethische vraagstukken: de keuzevrijheid en het kwaad.
Volgens Anselmus is de vrije wil niet het vermogen om te kiezen tussen goed en kwaad, maar het door God gegeven vermogen om voor het goede te kiezen.
Het kwaad op zichzelf is ‘niets’.
‘Het kwaad dat ongerechtigheid is, is altijd niets; maar het kwaad dat één of ander nadeel is, is zonder twijfel soms niets, zoals blindheid, en soms iets zoals verdriet en pijn; wij hebben altijd een afkeer van deze nadelen die iets zijn. Wanneer wij dus het naamwoord ‘het kwaad’ horen, vrezen wij niet het kwaad dat niets is, maar het kwaad dat iets is, dat volgt uit de aanwezigheid van het goed.’
Maar waar komt het kwaad vandaan? Hoe komt het dat mensen of engelen (de engelenval, wat in principe hetzelfde is als de mensenval * ) kunnen kiezen voor het kwaad?
We lazen een paar stukken, opgesteld als vraag en antwoord van een leerling tot zijn meester uit een boek van Dom F. Schmitt. (denk ik)
De engel/ mens wilde ‘wat niet behoorde’ omdat hij kón willen. Maar dat is niet de enige reden. Hij wilde omdát hij wilde. Hij is zijn eigen werkende oorzaak en zijn eigen gevolg. [..] ‘Want het willen is niets anders dan het gebruik maken van het vermogen om te willen, zoals het spreken en het gebruik maken van het spreken ook hetzelfde zijn.’
‘Even’ over nadenken. *grinnik*
Ik heb Hannah Arendt er nog op nageslagen maar zij behandelt Anselmus niet.
Dan was er de Universalieënstrijd tussen de Realisten en Nominalisten. Even simplistisch: de ideeën van Plato versus die van Aristoteles. Plato was Realist en geloofde stellig in een hogere, niet-zintuigelijke werkelijkheid en Aristoteles is meer van de concrete werkelijkheid om ons heen, een Nominalist.
Anselmus was Realist zoals nog steeds vele gelovigen.
In de vroege middeleeuwen was de invloed van Plato veel groter omdat er - in het westen - veel van Aristoteles verloren was gegaan. Edoch: Averroes uit Cordoba (Al- Andalus) heeft veel Grieks- klassieke werken weten te vertalen vanuit het Syrisch en Arabisch waardoor langzamerhand ook Aristoteles meer invloed kreeg in het westen.
Hier voel je de scheiding van geesten al aankomen: de Theologie en de Filosofie.
Meister Eckhart en Willem van Ockham spelen daarin een rol.
Abelard (1079 – 1142) dacht precies andersom ten opzichte van Anselmus: eerst begrijpen en dan geloven. ‘Theologie’ is redeneren over het geloof volgens principes van de methodische twijfel. Niets kan geloofd worden voordat het wordt begrepen. (Niet: ‘bewezen’!)
Daar is ook wel iets voor te zeggen. Hij was meer nominalist en verschoof naar het conceptualisme.
Volgens Abelard bestaat er geen kwade wil; daden zijn op zichzelf neutraal. Het is de intentie waaruit ze voortkomen die daden goed of kwaad maken. Dat vereist zelfkennis.
Door Bernardus van Clairvaux(1090-1153) werd hij beschuldigt van ketterij want wanneer alleen intenties gelden kun je zondige daden niet meer veroordelen. Welke macht heeft de kerk dan nog? Abelard denkt dat hij God door de rede volledig zou kunnen begrijpen volgens Clairvaux.
Dit alles was reden genoeg om hem de mond te snoeren. In 1141 werd Abelard veroordeeld tot zwijgen.
Iets, voor mij, boeiends uit het boek ‘Gesprek tussen een filosoof, een jood en een christen’:
‘Hij (Gregorius de Grote) zegt: ‘het geloof heeft geen enkele verdienste, als de menselijke rede daarvoor het bewijs levert.’
Omdat mensen uit uw kring niet argumenterend kunnen spreken over het geloof dat ze belijden, nemen ze onmiddellijk als troost voor hun onwetendheid hun toevlucht tot de woorden van Gregorius. Wat betekent dat in hun gedachtegang anders dan dat we elke vorm van geloofsverkondiging, dom of verstandig, in gelijk mate moeten aanvaarden? Want als over het geloof niet mag worden nagedacht, uit angst de verdienste ervan kwijt te raken, en als datgene wat men moet geloven, niet aan een kritisch oordeel mag worden onderworpen, maar meteen moet worden ingestemd met datgene wat wordt verkondigd, ongeacht de dwalingen die die verkondiging teweeg brengt, dan betekent het niets om dit geloof te aanvaarden. Als het niet is toegestaan om het verstand te gebruiken, dan mag men met het verstand ook niets afwijzen. [..] De christen blokkeert zelf volledig redelijke argumenten en staat iemand anders niet toe om fatsoenlijk over het geloof te discussiëren omdat hij dat zichzelf absoluut niet toestaat.’
De rest van dit boek moet ik dringend gaan lezen.
Abelard werd verder ook nog bekend omdat hij de helft was van een heel beroemd, maar tragisch liefdespaar.
Abélard en Heloïse hebben mensen geïnspireerd tot liederen, boeken, toneelstukken en films.
De twee heren, Averroes en Aquino komen, vanwege de lengte van dit bericht in een volgend blogje.
*Nu ik er nog een over nadenk is de engelenval toch anders dan de val van de mens. We weten bijna niets van die engelenval, als ie al plaatsgevonden heeft.
Maar daarvan uitgaande komt de engelenval uit de engel zelf voort en de val van de mens wordt van buiten hem/haar veroorzaakt. Als dat klopt is het een interessant verschil.
Disclaimer: Mijn schrijfsels zijn niet een exacte weergave van wat er op de Erasmus universiteit allemaal verteld wordt; ik denk graag zelf na en associeer er lustig op los.
Dit is meer een poging om het gehoorde en gelezene enigszins voor mijzelf in overzichtelijke brokken samen te vatten.
maandag 22 oktober 2018
God bestaat, er is bewijs
Van hem heb ik ‘Gelovend denken’; ‘Toeval en ontwerp in de wereld’ en ‘Er zijn geen dingen die niet bestaan’ gelezen.
Deze keer was de titel voor de essaywedstrijd: ‘Is er in de wetenschap ruimte voor religie?’
Op het snijvlak ‘wetenschap – religie’ zijn er veel mensen die ik volg, actief. Gewoon omdat het mij ook interesseert. En vooral de filosofische kant want ik ben geen geoloog, bioloog or whatever; gewoon een geïnteresseerde leek met een ‘academisch denkniveau’ volgens een paar geleerde heren. En dan maar hopen dat mijnheer Alzheimer mijn deur voorbij gaat.
De prijsuitreiking met voorafgaand een discussie tussen Ronald Plasterk, Heino Falcke en Mladen Popovic is helemaal vastgelegd en heb ik bekeken.
Jammer dat Plasterk dan weer met die ‘oude’ argumenten komt van de aardbeving van Lissabon (1755), geen postzegels verzamelen is geen hobby als argumenten tegen de bewering dat atheïsten ook ergens in geloven.
Kun je eigenlijk een daad: ‘postzegels verzamelen’ vergelijken met een levenshouding?
Of zijn dat weer eens die beruchte appels met peren? Hier schuurt volgens mij iets! Filosofenvoer.
In ieder geval: het essay van Rene van Woudenberg beschrijft de verschillende manieren waarop je deze vraag kunt lezen en weerlegt die.
Dan komt hij tot de prikkelende vraag: 'Is het niet irrationeel voor iemand die de wetenschap serieus neemt om in God te geloven?'
En: ‘Is er wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van een God?’
Even kort en bondig: Als we ervan uitgaan dat er voor de Big Bang ook geen keiharde bewijzen zijn vergelijkbaar met wiskundige bewijzen, maar slechts een steeds sterker wordende waarschijnlijkheid wat we als wetenschappelijk bewijs zien dan kunnen we het bestaan van God ook ‘bewijzen’ naar aanleiding van de orde die in deze wereld en ver daarbuiten heerst. Een uitwerking van het antropische principe.
Nu staat in de krant van vrijdag (Trouw) een column van Bert Keizer (1947), die ik overigens zeer waardeer, over deze materie.
Hij is, net als ik ook onder de indruk van het betoog van Rene wat mede voortkomt uit het denken van Alvin Plantinga en verbaast zich over de geestelijk salto die de heren maken.
Maar hij schrijft als laatste zin: ‘Wacht, het was voor hen geen sprong, Plantinga en Woudenberg zijn gelovigen en hebben daar deze fascinerende redenering bij gevonden’.
Dat kwam een beetje oneerlijk op mij over; een steek onder water richting gelovigen.
Alsof wetenschappers geen hypotheses bedenken en daar bewijzen bij proberen te zoeken. Volgens mij is dat toch een aanvaardde manier van wetenschappelijk werken.
Gelovige filosofen zouden dat dan niet mogen doen?
We moeten zuinig zijn op mensen als René van Woudenberg en ook Emanuel Rutten.
Hier staat trouwens het winnende essay.
woensdag 8 juni 2016
Mintijteer
Dit jaar is het uit het Duits vertaald.
De titel van de Nederlandse uitgave begrijp je pas na het lezen en markeert een kruispunt in haar leven.
Dit boek werd mij in korte tijd twee keer aangeraden omdat het zo aangrijpend zou zijn. En als twee getuigen hetzelfde zeggen is het tenslotte waar.
Wat zal ik zeggen: wanneer er verwachtingen worden gewekt dan valt het al snel tegen.
Zo ook nu. Ik moest mij dwingen om door te lezen. Aangrijpend? Jazeker.
Maar na Torgny Lindgren is het wel drie keer slikken.
Het is een ‘verwerkingsboek’ van groot leed door een – naar mijn idee - zeer gevoelig meisje/vrouw. Die boeken ontwijk ik meestal. Ik heb er niets mee.
Elk mens verwerkt leed anders.
In ieder geval: de vragen des levens komen op de schrijfster af.
De manier waarop ze die beschrijft is erg recht toe recht aan. Niks geen subtiel taalgebruik. Ze ventileert haar gedachten.
Als puber verliest zij haar vader. Ik weet niet wat dat is, daarom is mijn oordeel misschien te hard. Mijn vader stierf op de respectabele leeftijd van 83 jaar in 2011. Enkele maanden voor mijn start als blogger.
Mijn opa van vaders kant stierf toen ik 13 jaar was. De oma die daarbij hoorde heb ik nooit gekend. Dat was niet echt verdriet want ik kan me niet herinneren dat hij ooit het woord tot mij heeft gericht. En bij de andere opa en oma was ik (geestelijk) volwassen net als bij mijn eigen (schoon)ouders.
Dat betekent niet dat het dan van een leien dakje gaat, maar het is 'natuurlijker'.
Mijn broers, zwagers en (schoon)zussen heb ik ook allemaal nog. Ja, dat is iets om heel dankbaar voor te zijn.
Esther komt uit een evangelisch/ Rooms Katholiek gelovig gezin. Wanneer haar vader het slechte nieuwsbericht krijgt gaat zij samen met haar broer en zus bidden.
Maar helaas. Ze beland in een crisis, weet niet meer wie zij is en of het leven wel zin heeft. Ze komt er na jaren weer uit, gaat theologie studeren en verliest haar broer.
Toch verliest ze niet definitief haar geloof. Daaromheen staan echt hele mooie dingen in het boek.
Zeer herkenbaar voor mij is dat zij zelfdenkend ook uitkomt op dingen die eeuwen geleden al zijn bedacht en opgeschreven in de Bijbel.
Ook zij komt uit op de idee dat liefde op de één of andere manier een sleutelrol moet spelen; dat er één Waarheid is en samenvalt met God. En ook herken ik ‘mevrouw Klikspaan’ (niet goed gekozen naam).
Bij mij is dat: religie is misschien toch opium, zoals Marx dat al eens verwoordde.
Bij het lezen van dit boek moest ik vaak mezelf bedwingen om niet heel cynisch te denken.
Dat rare evangelische proclameren: ‘Ik geloof in U, Jezus, dank u dat U papa beter maakt’.
Maar Daddyboy werd niet beter, hij stierf. De hemel zweeg. Zoals zo vaak.
Later ziet zij juist Gods kracht in die stilte. En dat begrijp ik dan weer niet want ik vind het uitermate irritant wanneer ik zo nu en dan geen 'bevestiginkje' krijg. Ik heb ook geen enkele behoefte om aan zo'n periode van stilte Goddelijke kracht te verbinden.
Maar gelukkig hoef ik dat niet te begrijpen.
Iedereen mag/moet zijn/haar eigen geloofspad volgen met de ervaringen en inzichten die daarbij horen. Die heeft Esther ruimschoots opgedaan. Net als ieder ander bij wie het minder heftig is verlopen.
Het is een emotioneel boek en beslist niet literair. Het is zoals het is.
'Ik wil niet meer bij God vandaan.
Dat heeft geen zin.'
18-06-16
In de bijlage 'letter & geest' van het dagblad Trouw staat een interview met Esther Maria Magnis.
Misschien ben ik niet ontvankelijk voor haar manier om ervaringen te ver-prozatiseren want ik vind de volwassen manier van spreken uit het interview meer aansprekend.
'Maar de majesteitelijkheid van het leven, de stille schoonheid van de mens die het mysterie van zijn eigen bestaan nauwelijks doorgrond, kunnen argumenten zijn voor de mogelijkheid van het idee God.'
Prachtig toch?
vrijdag 26 mei 2023
Zonder vrije wil
Al eerder noemde ik hem omdat ik in de Filosofie special uit 2019 over de vrije wil, herkenbare dingen las.
In dat artikel herkende ik wel het gedachtengoed van Schopenhauer maar werd hij niet genoemd. In dit boek staan verschillende uitspraken van hem.
Nu heb ik zijn ‘filosofisch essay over verantwoordelijkheid’ eindelijk gelezen.
En dat was een hele kluif.
Een aantal stukken heb ik, als geïnteresseerde leek, verschillende keren moeten
lezen om echt te begrijpen waar het over gaat.
Wat nu volgt is eerst een lijstje met woorden waarvan je de betekenis moet
kennen anders raak je echt de weg kwijt.
Syllogisme: een redenering die uit twee of drie premissen
(vooronderstellingen dat iets waar is) bestaat en gevolgd wordt door een
logische, onweerlegbare conclusie.
Een voorbeeld wat ik zelf vaak gebruik tot hilariteit van de familie:
P1. Mensen zijn raar. P2. Ik ben een mens dus C. Ik ben raar.
Een variatie op het Socrates-is– sterfelijk syllogisme.
Determinisme: elk gevolg wordt
voorafgegaan door een oorzaak.
Indeterminisme is dan het tegenovergestelde: niets ligt vast.
Causaliteit: oorzakelijkheid; het
verband tussen oorzaak en gevolg. Acausaliteit is het tegenovergestelde dus geen
verband tussen oorzaak en gevolg.
Causaal determinisme is dan een oorzaak- gevolg- ketting maar altijd
gericht op het verleden. (Wanneer het op de toekomst is gericht is het
teleologische determinisme)
In de kwantumfysica zijn de meningen hierover nog verdeeld, althans in de tijd
dat het boek is geschreven. Hoe het er nu voorstaat weet ik niet.
En kwantumfysica is geen dagelijks menselijk leven.
Compatibilisme: de filosofische stroming die stelt dat vrije wil en
determinisme beiden waar kunnen zijn. Incompatibilisten denken dat het niet
kan.
Daarin heb je weer harde en zachte incompatibilisten:
Libertarisme; stroming die in een vrije wil gelooft en het eens is met
P1 en P2 maar P3 verwerpt. (zie verder) Dit zijn zachte incompatibilisten.
Alternatieve opties: de mogelijkheid om een andere beslissingen te
nemen.
Broncontrole: de productie van beslissingen moet in handen zijn van een
bron waarover de beslissende persoon controle heeft, zoals het eigen Ik. (maar
die kan uitputtend gemanipuleerd worden)
Het Syllogisme van Verplaetse (p37):
P1: indien causaal determinisme waar is, dan zijn alternatieve opties en
broncontrole uitgesloten.
P2: Alternatieve opties of broncontrole zijn noodzakelijk voor
verantwoordelijkheid.
P3: de alternatieven voor causaal determinisme zijn irrelevant of uitgesloten.
C: Verantwoordelijkheid is uitgesloten.
Alle premissen worden behandeld, vaak met behulp van gedachtenexperimenten.
Over P1 is iedereen het wel eens. Indien causaal determinisme waar is,
dan…
De moeilijkheden zitten in P2 en P3. Dat wordt allemaal haarfijn uitgelegd en
behandeld.
In hoofdstuk vier beschrijft hij de maatschappelijke gevolgen.
Verantwoordelijkheid en schuld bestaan niet; hoe nu verder? Is dat om problemen
vragen?
Verandert dat ons, mensen, in amorele en onverantwoordelijke wezens? Nee,
natuurlijk niet.
Bij de gevallen dat het toch niet loopt zoals in onze samenleving is
afgesproken zouden we niet voor het strafrecht moeten kiezen maar voor het maatregelenrecht.
Hoe komt iemand tot zijn/haar daad en hoe kunnen we dat in de toekomst
voorkomen.
In Nederland gaan we al die kant op.
De antwoorden zijn voor mij niet altijd bevredigend maar
wanneer dit weer een aanzet is tot verder denken over schuld en
verantwoordelijkheid en hoe daarmee om te gaan dan is dat alweer mooi..
Zelf moet Verplaetse vaak tegen zijn intuïtie in redeneren en erkent hij het
probleem van de ‘lijdzaamheid’ bij een onvrije wil wat op de loer ligt.
Hij redeneert vanuit een naturalistische visie en dat vind ik wel weer spannend
omdat de gereformeerde wereld die vrije wil ook altijd verworpen heeft. (Pelagius/
Augustinus; Erasmus/ Luther; Arminius/ Gomaris en art 14 van de NGB)
Die gereformeerde leer heeft er geen problemen mee omdat God ons voor
verantwoordelijk houdt. Dat mag Hij, als Schepper.
Daar zit een knoop, ja. Het zij zo.
Hij houdt ons ook voor rechtvaardig en schuldloos alleen al wanneer wij in Hem
gelóven, terwijl we dat feitelijk niet zijn.
Expres zeg ik: gereformeerde leer want volgens mij ben ik nog één van de
weinigen die overtuigd is van een onvrije wil.
In die leer zie je inderdaad dat die lijdzaamheid op geloofsgebied soms te
grote proporties aanneemt.
Zinnige dingen schrijft hij over (zelf)verwijten maken en wat dat voor gevolgen
heeft. Dat het beter is om pas op de plaats te maken en te onderzoeken hoe je
zelf en/of de ander zover zijn gekomen dat er verwijten zouden kunnen ontstaan.
Mijn slogan is al jaren: ‘hoe meer ik weet, hoe beter ik begrijp en hoe
gemakkelijker het wordt om de ander te vergeven.’
Maar ook hij moet erkennen dat een sluitende filosofische
waarheid toch iets anders is dan de praktische wereld om ons heen.
Dat vind ik dan wel weer bijzonder van ons, mensen. Wanneer iets zo logisch is
waarom geloven we dat dan niet en leven we er niet naar? Of op z’n minst:
streven we niet naar een samenleving zonder verantwoordelijkheid en de schuldvraag.
Er zijn steeds minder mensen die verantwoordelijkheid willen en durven nemen en
dragen omdat ze er vaak op worden afgerekend met soms nare gevolgen.
Afschaffing van verantwoordelijkheid betekent tenslotte niet dat we ons
onverantwoordelijk zouden moeten gedragen.
Ik moet het laten bezinken er eens langer over nadenken. Om zijn argumenten meteen in discussies te gebruiken lukt mij nog niet. Het moet eerst zijn weg vinden in mijn grijze massa.
Ongetwijfeld doe ik deze filosoof tekort met mijn samenvatting. Want hij
schrijft zoveel behartenswaardige dingen. Er staan vele strepen in het boek.