Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

woensdag 8 juni 2016

Mintijteer


Het debuut van Esther Maria Magnis (1980) uit 2012. Duitse van geboorte en de titel is dan eigenlijk ook: ‘Gott braucht dich nicht'.
Dit jaar is het uit het Duits vertaald.
De titel van de Nederlandse uitgave begrijp je pas na het lezen en markeert een kruispunt in haar leven.

Dit boek werd mij in korte tijd twee keer aangeraden omdat het zo aangrijpend zou zijn. En als twee getuigen hetzelfde zeggen is het tenslotte waar.
Wat zal ik zeggen: wanneer er verwachtingen worden gewekt dan valt het al snel tegen.
Zo ook nu. Ik moest mij dwingen om door te lezen. Aangrijpend? Jazeker.
Maar na Torgny Lindgren is het wel drie keer slikken.
Het is een ‘verwerkingsboek’ van groot leed door een – naar mijn idee - zeer gevoelig meisje/vrouw. Die boeken ontwijk ik meestal. Ik heb er niets mee.
Elk mens verwerkt leed anders.
In ieder geval: de vragen des levens komen op de schrijfster af.
De manier waarop ze die beschrijft is erg recht toe recht aan. Niks geen subtiel taalgebruik. Ze ventileert haar gedachten.

Als puber verliest zij haar vader. Ik weet niet wat dat is, daarom is mijn oordeel misschien te hard. Mijn vader stierf op de respectabele leeftijd van 83 jaar in 2011. Enkele maanden voor mijn start als blogger.
Mijn opa van vaders kant stierf toen ik 13 jaar was. De oma die daarbij hoorde heb ik nooit gekend. Dat was niet echt verdriet want ik kan me niet herinneren dat hij ooit het woord tot mij heeft gericht. En bij de andere opa en oma was ik (geestelijk) volwassen net als bij mijn eigen (schoon)ouders.
Dat betekent niet dat het dan van een leien dakje gaat, maar het is 'natuurlijker'.
Mijn broers, zwagers en (schoon)zussen heb ik ook allemaal nog. Ja, dat is iets om heel dankbaar voor te zijn.

Esther komt uit een evangelisch/ Rooms Katholiek gelovig gezin. Wanneer haar vader het slechte nieuwsbericht krijgt gaat zij samen met haar broer en zus bidden.
Maar helaas. Ze beland in een crisis, weet niet meer wie zij is en of het leven wel zin heeft. Ze komt er na jaren weer uit, gaat theologie studeren en verliest haar broer.
Toch verliest ze niet definitief haar geloof. Daaromheen staan echt hele mooie dingen in het boek.
Zeer herkenbaar voor mij is dat zij zelfdenkend ook uitkomt op dingen die eeuwen geleden al zijn bedacht en opgeschreven in de Bijbel.
Ook zij komt uit op de idee dat liefde op de één of andere manier een sleutelrol moet spelen; dat er één Waarheid is en samenvalt met God. En ook herken ik ‘mevrouw Klikspaan’ (niet goed gekozen naam).
Bij mij is dat: religie is misschien toch opium, zoals Marx dat al eens verwoordde.
Bij het lezen van dit boek moest ik vaak mezelf bedwingen om niet heel cynisch te denken.
Dat rare evangelische proclameren: ‘Ik geloof in U, Jezus, dank u dat U papa beter maakt’.
Maar Daddyboy werd niet beter, hij stierf. De hemel zweeg. Zoals zo vaak.
Later ziet zij juist Gods kracht in die stilte. En dat begrijp ik dan weer niet want ik vind het uitermate irritant wanneer ik zo nu en dan geen 'bevestiginkje' krijg. Ik heb ook geen enkele behoefte om aan zo'n periode van stilte Goddelijke kracht te verbinden.
Maar gelukkig hoef ik dat niet te begrijpen.
Iedereen mag/moet zijn/haar eigen geloofspad volgen met de ervaringen en inzichten die daarbij horen. Die heeft Esther ruimschoots opgedaan. Net als ieder ander bij wie het minder heftig is verlopen.
Het is een emotioneel boek en beslist niet literair. Het is zoals het is.

'Ik wil niet meer bij God vandaan.
Dat heeft geen zin.'



18-06-16
In de bijlage 'letter & geest' van het dagblad Trouw staat een interview met Esther Maria Magnis.
Misschien ben ik niet ontvankelijk voor haar manier om ervaringen te ver-prozatiseren want ik vind de volwassen manier van spreken uit het interview meer aansprekend.
'Maar de majesteitelijkheid van het leven, de stille schoonheid van de mens die het mysterie van zijn eigen bestaan nauwelijks doorgrond, kunnen argumenten zijn voor de mogelijkheid van het idee God.'
Prachtig toch?


vrijdag 3 juni 2016

Avondmaal


Hij heeft onhandig naar het brood gegrepen
en hield de beker te krampachtig vast.
Toen telde hij verstrooid de schaduwstrepen
der zilvren broodschaal op het wit damast.

Hij dacht eraan een kleine slok te nemen
omdat een grote hier toch ook niet past,
keek toen opzij naar mooie meisjesbenen
en dronk en zocht zijn zakdoek op de tast…

Zo zat hij bij U aan het avondmaal.
Hij zag het tafelkleed, het brood, de beker,
hij at, hij dronk, maar hij zag U voorbij.

En ik zat rechts van hem en schoof de schaal
hem haastig toe en keek, want ik was zeker
van een verwantschap tussen hem en mij.


Niek Verhaagen (1915 – 1948)

06-06
Ik vond dit gedicht in een oude ‘Liter’; een Christelijk Literair Tijdschrift van bijna tien jaar geleden.
Volgens dit tijdschrift is het niet zo’n heel goed gedicht en dat zie ik ook wel. Maar het sprak mij aan omdat hier het avondmaal even uit die ‘heilige’ sfeer wordt gehaald en dan blijken er heel gewone mensen te zitten met hun aarzelingen en onzuivere gedachten.
Persoonlijk vallen meisjesbenen mij niet echt op maar er zijn genoeg andere dingen die mij kunnen afleiden.


donderdag 2 juni 2016

Het groene glas


Geschreven in dit jaar door Torgny Lindgren. (1938)

Lindgren kende ik al van 'de Bijbel van Doré' en heb zijn onderkoelde humor leren waarderen.
Toen ik op pagina 32 was ben ik maar gestopt met mijn potlood. Er is teveel om te strepen en krassen aan mooie zinnen en dingen om te onthouden voor een blogberichtje.
Wat ik in dat vorige boek zo sterk vond is hier ook weer aanwezig. Het is hilarisch met een serieuze, soms sarcastische ondertoon. Het subtiele hyperboolgebruik als stijlmiddel waardeer ik ook zeer.
Ook dit keer vroeg ik mij af hoe het met de geestelijke gesteldheid van de hoofdpersoon is die caput mortuum als favoriete kleur heeft.
Caput = hoofd en mortuum heeft met de dood te maken. Doodshoofd.
Het boek speelt zich voornamelijk af na de Tweede Wereldoorlog.

Klingsor is een kunstenaar, geboren in het noorden van Zweden in een gezin met twee zussen.
'Zijn ouders en zijn twee zussen, oftewel het gezin, het gezin dat de solide basis vormde van zijn onbegrensde eenzaamheid.'
‘Wij’ willen een biografie schrijven over deze grote kunstenaar en die ‘wij’ hebben zich bloedserieus verdiept in zijn ontwikkelingen vanaf het vinden van het groene glas, de postorder teken- en schildercursussen, zijn kennismaken met Fanny, tot aan zijn dood.
Oftewel, het boek is geschreven in het majesteitsmeervoud. Nergens blijkt of er werkelijk meerdere personen zijn.
Daarom alleen moest ik al grinniken.

Wanneer Klingsor in het bos een scheef opgericht groen glas vindt is dat voor hem de openbaring dat er geen dood is maar slechts het heen en weer bewegen van atomaire deeltjes en nog kleiner.
Daarom wordt hij een kunstschilder van stillevens en legt zich erop toe dat hij dat ‘leven’ in dode materie weet te leggen. (hierin lees ik het sarcasme over de opmerking van mensen die bij een stilleven staan en dat dan 'leven' toedichten.)
‘Ik schilder voor de niet-ingewijden. Ik wil hen inwijden.’
Want: ‘Er is geen dode materie, de dode materie leeft precies zoals wij. Alleen veel en veel langzamer.’
Klingsor erkent aan het einde van het boek dat hij eigenlijk nooit verder is gekomen dan het schilderen van stillevens. Maar hij wordt getroost door de ‘geraakte’ (halfzijdig verlamde) buurman.
‘Verder komen werd verschrikkelijk overschat, zei de buurman. In verder komen zat geen enkele waarde. Waar daarentegen wel een bepaalde waarde in zat, was blijven op de plek die je gegeven was en geen tegenslagen krijgen en weten dat je niet was afgedwaald en dat je je leven volgens plan had volbracht’

Heel veel typen mensen worden subtiel op de hak genomen. Prachtig.
Geen enkele kunstenaar zal zichzelf na het lezen van dit boek nog serieus nemen, vermoed ik.
Waarom ik een plaatje van een schilderij van Cézanne heb toegevoegd....dat wordt bij het lezen vanzelf duidelijk.

maandag 23 mei 2016

Het verslag van Brodeck


Geschreven door Philippe Claudel (1962) in 2007
Vertaald in 2008, ik las een digitale uitgave van de Bezige Bij uit 2009.
Ik ben een fan geworden van Claudel al moest ik erg aan hem wennen. Hij is zo ontzettend goed in verhalen vertellen met diepgang en vooral ook sfeer scheppen. Eerder las ik ‘Het onderzoek’; ‘Alles waar ik spijt van heb’; ‘Grijze zielen’; 'Meuse l’oubli' en zag ik de film ‘Il y a longtemps que je t’aime
Zijn verhalen spelen zich ‘ergens’ af, vaag herkenbaar en te duiden maar nooit precies te lokaliseren.

In dit boek drukt Claudel de mens met zijn/haar neus op het feit dat gemeenschappen geen ‘Fremdër’ en ‘Anderer’ in hun omgeving dulden. Zo lang het goed gaat, gaat het nog wel maar o wee als moeilijke tijden zich aandienen. Dat was in de tijd van Hitler zo en het geldt nog steeds. Dit boek gaat over die tijd ook al wordt nergens een woord gebruikt dat aan juist die wereldoorlog refereert. Daardoor moest ik soms aan Kafka denken.
‘Ik was meer het slachtoffer geworden van andermans angst dan van hun haat, of van enige andere emotie. Omdat de angst sommige mensen naar de keel vloog werd ik uitgeleverd aan de beulen, en die beulen, mannen die vroeger net als ik waren geweest waren zelf ook uit angst in monsters veranderd.’
De geschiedenis leert dat we niets van de geschiedenis leren.

Brodeck, als kind in het dorp gekomen, dus eigenlijk een ‘Fremdër’, moet een verslag schrijven over een gebeurtenis, een ‘Ereigniës’ met dodelijke(?) afloop. Over die afloop wordt slechts suggestief geschreven. Heel knap.
Terwijl Brodeck probeert de geschiedenis van die ‘Fremdër’, die op een dag met paard en ezel in het dorp verschijnt, te achterhalen en zijn verslag te schrijven, schrijft hij meteen een verslag over zijn eigen verleden. Een verwerking die gaat over zijn komst in dit dorp als kind, zijn arrestatie, zijn leven in een kamp, zijn bevrijding en terugkeer naar zijn geliefde die ook zo het één en ander heeft meegemaakt en nu alleen nog maar kan neuriën.
‘Spreken over mijn diepste gedachten is mij nooit gemakkelijk afgegaan. Ik schrijf liever.. Dan heb ik het gevoel dat de woorden braaf naar mij toekomen en als kleine vogeltjes uit mijn hand eten en ik met ze kan doen wat ik wil, maar als ik ze uit de lucht moet plukken fladderen ze weg. En door de oorlog is het er niet beter op geworden.’

‘Mijn naam is Brodeck en ik heb er niets mee te maken. Laat dat duidelijk zijn.’
Zo begint het boek.
Dat ‘niets mee te maken’ maakt dat Brodeck deze keer zichzelf buiten de gemeenschap plaatst.
De eerste keer, zelf als Fremdër in het dorp beland, had hij dat zelf niet in de hand. Deze keer wel, en gelukkig beseft hij dat uiteindelijk ook en trekt de enige juiste conclusie. Want heus, mensen blijven onbetrouwbaar. Helaas.
‘Wie heeft gelijk: degene die zich voorneemt de dingen die gebeurd zijn niet in het donker te laten verdwijnen of degene die alles wat hem niet uitkomt in de duisternis stort? Misschien is leven – overleven- niets anders dan besluiten dat de realiteit niet reëel is en dan een andere realiteit kiezen als de realiteit die je kent ondraaglijk wordt.’

Wanneer het boek je in zijn greep krijgt is het een page-turner. Ik wilde alleen maar weten wat er nu echt gebeurt was. Kloppen die suggestieve woorden? Soms is dat wel jammer want eigenlijk moet je langzaam lezen en genieten van de schrijfkwaliteiten. Als iemand zó een onweersbui kan ‘schilderen’ dan is die bui ook bedreigend....

‘Aan de oostelijke horizon verdwenen de kammen van de Hörni’s in het dikke metaalachtige magma. Aangetast door het wollige gangreen van de wolken, zodat je het verstikkende gevoel kreeg dat de hemel steeds lager kwam te hangen en uiteindelijk, vroeger of later, de bossen en de daken van de huizen zou verpletteren. Her en der zag je marmeringen in de deegachtige massa die hem kortstondig deden oplichten met een onwerkelijk, geelachtig licht, maar die onderdrukte of mislukte flitsen gingen nooit met enig lawaai gepaard. De hitte was dik geworden en vloog je naar de keel als de hand van een misdadiger die hem vastgrijpt en met onverbiddelijke zekerheid dichtknijpt.’



vrijdag 20 mei 2016

The Lost World of Adam and Eve


Geschreven door John H. Walton in 2015.
Walton is hoogleraar Oude Testament. (systematische theologie noemt hij ergens)

Het boek heeft als ondertitel: Genesis 2-3 and the Human Origins Debate
Omdat ik dit boek graag wilde lezen en er geen Nederlandse versie beschikbaar is, moest ik mijn luiheid en gemakzucht maar overwinnen en het in het Engels lezen.
Het is prettig dat het boek uit korte hoofdstukjes bestaat.
Walton heeft een eigen kijk op de eerste hoofdstukken van Genesis en wil de Bijbel vooral zelf laten spreken maar dan vooral in de context van de vroege Midden-Oosten cultuur. En dat kunnen we omdat we nu veel meer daarover weten.
Hij gaat dus niet in discussie met de wetenschap.
Aan (bijna) het einde van het boek illustreert hij dat met behulp van een schilderij van van Gogh en een foto gemaakt door de Hubble telescoop.
Allebei vertellen ze waarheid maar op een totaal verschillende manier.

Na het bestuderen van de oude teksten die we hebben komt hij tot de conclusie dat creëren in de Bijbel te maken heeft met het ordenen van de materie.
Duisternis en zee en materie zijn ‘in den beginne’ ongeordend. Er is niets functioneels. (vanuit het Goddelijke point of view neem ik aan)
Met creëren wordt bedoeld dat het de ongeordendheid oplost. En niet dat er niets zou zijn.
Dat komt overeen met het Enuma Elisj; het scheppingsverhaal van de Babyloniërs waarvan de oudste vondsten van 2000 BC dateren.

Ik heb een uitgave van dat scheppingsverhaal van Selma Schepel uit 2002. Ik moest wel grinniken toen ik de prijs zag bij Bolcom. Ik heb het ooit uit de ramsj gevist bij Donner. 5 euro. Hier volgen de eerste zinnen:
‘Toen boven de hemelen nog niet genoemd waren,
het land beneden nog geen naam had,
Apsu, de allereerste, hun verwekker,
en oermoeder Tiamat, hun aller moeder,
hun wateren zich mengden,
het grasland niet gebonden was,
het rietland niet gevlochten, toen geen van de goden was verschenen,
nog niet bij naam genoemd, geen lot bepaald, …
toen werden goden gevormd in hun diepte,
ontstonden Lahmu en Lahamu, werden bij naam genoemd.’


Wanneer je Genesis 1 leest in het Hebreeuws zijn er verschillende woorden voor scheppen: bara en asah. Bara heeft te maken met ordenen en het verlenen van een functie; asah met het bezig zijn met materie.
Zelf vond ik het ook wonderlijk dat ‘bara’ voorkomt in het eerste vers en dan pas weer in het 21ste vers. (‘tools’ en ‘interlineair’ aanklikken bij het bewuste vers en verder gebruik maken van Strongs numbers)
De verklaring van Walton: In het oude oosten was de zee het terrein van chaosmachten. God geeft hier een functie aan de dieren in de zee. De vijfde dag was weer een dag waarop de focus lag op ordenen en een functie geven: wordt talrijk naar je aard.
Een paar jaar geleden kreeg Ellen van Wolde de volle laag toen zij opmerkte dat ‘bara’ ook ‘scheiden’ kon betekenen. Ook zij vergeleek e.e.a. met Mesopotamische teksten.
Zij komt tot de volgende vertaling: ‘In het begin waarop God de hemel en de aarde scheidde, en de aarde ongegrond was en zonder fundament, en duisternis over de diepte lag, en Gods adem zwevende was over de wateren, zei God: ‘Er zij licht’.
Dat er niet te verwaarlozen invloeden zijn tussen de Mesopotamische geschriften en de Bijbel blijkt uit het feit dat ook in de Bijbel wordt gesproken over deze goden: Tammuz in Ezechiel 8:14.
Tammuz, de (Sumerische) god van de vruchtbaarheid.

De ‘schepping’ van de mens in vs 27 was dan ook meer het toebedelen van een functie: dienen als vice-regenten van God in een heilige, geordende ruimte/tempeltuin (Sacred Space) en daarmee het proces van ordenen voortzetten naar de volmaaktheid.
In die zin was het goed/tov.
Wij zijn geschapen naar Zijn beeld en hebben de functie verkregen om te onderwerpen en te heersen.
Wij representeren Hem in deze wereld. Ik kan daar in meekomen; er staat niet voor niets dat God hen de levensadem inblies (Gen 2:7)
Walton ventileert hetzelfde type ideeën die ik ooit las bij Pé de Bruin in ‘Geen geloof zonder bewijs’ uit 1983 en waarin ik in die tijd heel wat eye-openers las en wat mij leerde ook eens met andere ogen te lezen in plaats van met ‘voorgeprogrammeerde ogen’.
God regelde voor de mens een ‘house’; een omgeving en gaf hem de opdracht er een ‘home’ van te maken; een plek om te leven met God. Een heilige ruimte.
Helaas faalde deze eerste bijzondere mensen en stelden zichzelf in het centrum waardoor de bedoelde orde werd verstoord. Sindsdien is er wat dat betreft niet veel veranderd.

Hier komt ook een verschil naar voren met de andere oude scheppingsverhalen: In de Bijbel zijn de zon en de maan gewoon lichten. In andere culturen zijn het goden.
Nog een belangrijk verschil: de Bijbelse God maakt alles ten behoeve van de mens. In andere culturen doen de goden alles ter ere van zichzelf en laten zich niets gelegen liggen aan de mens.
Oude culturen hebben afbeeldingen van goden; Wij zijn het beeld van God
en het unieke van de Bijbelse JHWH God is dat Hij een relatie wil met mensen.

De naam Adam wordt in de Bijbel vaak gebruikt als archetype en niet als die specifieke mens.
Het woord formeren of vormen heeft niet altijd te maken met materiaal.
Bijvoorbeeld Zach 12:1: daar formeerde (yatsar) God de geest van de mens.
Eva werd niet gemaakt van een rib maar werd weggenomen uit de zijde van Adam. Dit is ook ‘archetyperend’ bedoelt. Wanneer je de juiste wederhelft tegenkomt maakt het weer één geheel. Wat ik al lang dacht. Zouden er echt nog mensen rondlopen die geloven dat Adam rond liep met een rib minder dan zijn nazaten?

Die slang. Wat moeten we daar mee. Veel heeft Walton uit de oude Egyptische geschiedenis. Slangen komen uit de chaoswereld; de non-order. Hadden slangen voorheen pootjes? Nee, dat een slang op zijn buik moet kruipen wil aantonen dat hij voor ons nu niet meer gevaarlijk is. Hij is zijn aanvallende positie kwijtgeraakt. Farao’s hadden soms nog wel een slang op hun hoofdtooi in opgerichte, aanvallende houding.
Stof eten is ook niet echt normaal voor een slang. Daarmee wordt bedoeld dat de slang wordt verbannen naar de onderwereld.
Er schijnt een afbeelding te zijn van Horus, die de kop van een slang plet met de hiel van zijn voet. Dat maakte voor die tijd duidelijk wie de macht had. Zie ook psalm 8 in een goede vertaling.
Walton spreekt veel over orde, non-orde en wanorde. (order, non-order en disorder)
Ik kan daarin wel meekomen. Het paradijs was een ‘vooruitgeschoven post’ van heilige ruimte van orde in een (al langer bestaande) ‘non-order’ wereld. Adam en Eva kregen de opdracht de orde uit te bouwen. Zij faalden en faciliteerden op die manier ‘disorder’.
Het heilige der heilige in tabernakel en tempel waren ook zulke ‘posten’. Plaatsen waar de hemel de aarde ontmoette.
Jezus, de zoon van God bevocht de wanorde met meer succes: genas mensen, stilde de storm en overwon de dood. Na Pinksteren is elke gelovige zo’n ‘post’. Hoe meer posten hoe meer orde. Althans; zo zou het moeten en kunnen zijn.
Het boek Openbaringen spreekt erover dat in de nieuwe wereld de zee er niet meer zal zijn, dat betekent dat er geen 'non-order' meer zal zijn. Geen chaosmachten meer.

De relevante teksten uit de brieven van Paulus over deze materie worden in dit boek door N.T. Wright (Nieuw- Testamenticus) behandeld in een excurs.
Eén ding hierover wat mij aansprak: zoals God zich ooit een mens uitkoos uit Ur der Chaldeeën en vervolgens een joods volk uit de vele volkeren op aarde, zo koos God ook die (eerste) twee mensen uit, uit de velen op aarde. Ze kregen een speciale taak maar faalden. Op die manier moeten we ook Paulus lezen. ‘Wanneer we Genesis en de menselijk oorsprong bestuderen zonder de oproep dat wij, naar Gods beeld en gelijkenis geschapen mensen zijn die vernieuwd zijn door Jezus Christus, dan missen we het punt.’
Dat denk ik ook. God startte de heilsgeschiedenis met dit koppel. Dat is iets anders dan wereldgeschiedenis.

Ik vond het lastig om er een samenhangend verhaal van te maken; hij zegt ook zoveel.
Iedereen zou dit boek moeten lezen. Ik hoop dat er snel een Nederlandse vertaling komt. Dan wil ik het nog eens lezen want ja, het gevoel dat ik misschien toch weer dingen heb gemist blijft aanwezig.





dinsdag 10 mei 2016

Het Rama – document

Geschreven door Paul Maier in 1994, vertaald in 1999 door Ronald Westerbeek.
Ik las een digitale editie naar de eerste druk.

Maier is gepensioneerd historicus en Lutheraan. Zijn interessegebieden zijn het oude Midden-Oosten, Griekse en Romeinse beschavingen en het Christendom.
Het wordt een ‘christelijke thriller’ genoemd. Maar dat ontdekte ik achteraf. Nu ben ik daar niet zo’n voorstander van maar in dit geval gaf het toch wel denkstof.
Sinds Dan Brown is het ‘hot’ om twijfels te zaaien over alles wat door onze (voor)ouders als vaststaande feiten werden aangenomen en geloofd.
Twijfel zaaien is een beproefd middel om tot bewustwording te komen; het paradijsverhaal is daar het eerste voorbeeld van.
Op zich niets mis mee; het scherpt het denken wanneer je je ook bewust bent van de valkuilen.
En die hebben we natuurlijk in de gaten sinds dat paradijsverhaal. /sarcasm

In Rama, Israël - de plaats waar de profeet Samuel werd geboren - zijn archeologische opgravingen bezig. Jon Weber neemt tijdens zijn sabbatical hieraan deel en belandt door zijn vondsten in gecompliceerde vraagstukken en situaties.
Die vraagstukken zijn heel interessant: wat gebeurt er in de wereld; met de mensheid wanneer de stoffelijke resten worden gevonden van de meest belangrijke persoon die op aarde heeft rondgelopen? Welk impact zou dat hebben?
Dat is best een belangrijke vraag: volgens Paulus in 1 Korinthe 15:14: ’En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel en ijdel is ook uw geloof.’

Helaas vind ik dat hij de bezinning op deze zaken niet voldoende uitwerkt. Maar dat zou waarschijnlijk ten koste zijn gegaan van het thrillergehalte.
Een theoloog moet zich daar maar eens aan wagen....

Dit boek is een pageturner waarvan je je lezende weg afvraagt waar het naar toe gaat. Dat maakt het dan ook heel spannend.
Boeiend is dat Maier uitkomt op een zelfde soort argumenten die ik ooit eens bij Pinchas Lapide heb gelezen.




woensdag 4 mei 2016

Tot de doden


Wij kunnen u niet meer bereiken,
wij komen een zintuig te kort,
wij leggen ons neer bij de feiten
dat gij minder en minder wordt.

De enkele keren dat ge
In dromen ons nog verschijnt,
Wordt ge ijler en ijler
tot ge voor altijd verdwijnt.

Straten houden uw namen
voor heden en morgen in stand,
maar onze kinderen brengen
ze niet meer met u in verband.

Het land ligt nog net als het toen lag
Van polder tot polder te kijk;
De mensen die er in wonen
Blijven zichzelve gelijk.

Maar eenmaal per jaar is de stilte
Tot den hemel toe van u vervuld
En belijden wij zonder woorden
Onze dankbaarheid, onze schuld.

Ed Hoornik (1910-1970)