Mörings tot nu toe laatste boek uit 2017. Een boek over alles behalve het paradijs; de hof van Eden.
Het lijkt er wel op; de beschrijvingen over een oerbos op de eerste pagina’s. Maar al snel doen narigheid en de dood zijn intrede weer en de ‘Niemand’, de wandelende jood/ Ahasverus, Niekas, de Zwarte, dhr. X: allemaal dezelfde, wordt eruit verjaagd.
Het is een boek over tijd.
Een wonderlijke dimensie. Over ontheemding.
Waar is eigenlijk thuis? En over zingeving.
Eden verwijst naar het startpunt van een ieder:
‘De scheppingsgeschiedenissen die ten grondslag liggen aan zoveel culturen reppen bijna allemaal van vlucht, van exodus, van odyssee. Uit Eden, uit Uruk, uit Ithaca, uit het Rusland van de tsaar, uit het Midden-Oosten, terug naar het land der vaderen, voortgedreven door aanstormende legers, natuurrampen of uitzichtloze armoede.’
Twee verhaallijnen lopen door elkaar, die van Niekas en van Mendel Adenauer. Gelukkig in verschillend lettertype. En er zijn nog wat zijsporen wat je zeker het gevoel van ontheemding geeft, want vaak wist ik niet wat ik er mee moest. Losse eindjes genoeg. Of ik begrijp het niet goed, dat blijft natuurlijk ook altijd, zij het een zeer onwaarschijnlijke, mogelijkheid. *gniffel*
‘De wandelende Jood’ in dit boek begint in een oerbos en reist door de tijd heen naar Heden.
In het heden kruist hij zijn pad met dat van Mendel Adenauer - uit Morings boek
‘Mendels erfenis’ - een, inmiddels klinisch psychiater, die te maken krijgt met wonderlijke gevallen waarvan het de bedoeling is dat hij ze allemaal een soort van ‘in hun eigen kracht zet’.
Dit herken ik uit mijn werkzame tijd. Es ist zum kotzen.
Het is een elegante manier om te zeggen: zoek het uit.
‘De verzekeraars, de cliënten en de artsen, iedereen is gericht op snelle, heldere diagnoses en effectief en goedkoop behandelplan. Niemand neemt meer genoegen met ambiguïteit of de mogelijkheid dat het leed dat wordt gevoeld misschien wel bij het leven hoort. Dus wordt er voor geschreven, behandeld, online of in het echt, want iedereen moet functioneren, bij voorkeur zo snel en optimaal mogelijk, want de economie staat niet stil.’ [….]
Honderd jaar geleden waren ze de plaatselijke excentriekeling, de dorpsgek of ‘Jannes’ die het af en toe ‘in de kop’ had. Ze konden functioneren, al dan niet zelfstandig, omdat ze tot een gemeenschap behoorden die haar leden over het algemeen opving en van bescherming en verzorging voorzag.’
Kom daar nu maar eens om.
In ieder geval redt Mendel dhr. X door hem te láten en wie één mens redt, redt de hele wereld, zo luidt een joods gezegde.
De zingeving komt ook tot uitdrukking in:
‘Het is de enige zin van het bestaan, de Zwarte: om de wereld heel te maken.’
Dat heel maken begint bij jezelf en daar loopt Mendel tegenaan. Wie helpt wie nu eigenlijk?
Zit daar wat in? Wanneer je door problemen niet verder kunt kijken dan jezelf wordt de wereld heel klein en heb je nauwelijks oog voor wat er om je heen gebeurt. Dat heb ik ook gezien in mijn werkzame tijd.
Zouden we, als mensheid op deze manier (eerst jezelf helen), op zeer lange termijn weer een ‘Eden’ kunnen creëren?
Een
'Paradise Regained'?
Dat door H. Marsman zo mooi is 'verdicht' in 1927.
Ik heb toch zo mijn twijfels. Veel mensen komen namelijk nooit 'uitgeheeld'.
Een paar opmerkelijk losse zinnen om over na te denken:
‘Een lezer weet dat elk boek een ander verhaal vertelt, elke keer als iemand het leest.’
En deze:
‘Het boek is niets dan een vorm voor het verhaal en dat is niet weg.’
‘de heer die mij opdracht gaf, zoekt de vorm,’ zei ik bitter.
Dit gaat over de opdracht aan Niekas/de Zwarte om
het boek van Raziël te vinden dat de aartsengel ooit aan Adam en Eva gaf toen zij uit de hof van Eden werden verbannen.
Met dat boek zouden ze de weg terug naar huis beter kunnen vinden en meer van God begrijpen. Een handboek voor iedereen die op weg is. Het komt uit
de Kabbala.
'Paradise regained'
De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.
zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van 't water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een held're, verruk'lijk-meeslepende wijs:
'het schip van den wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen -
wij gaan terug naar 't Paradijs'.
H. Marsman (1899-1940)