Vanwege het Coronavirus (hoe vaak heb ik die kreet al
gehoord de afgelopen weken…) heeft het HOVO de lessen digitaal doorgestuurd.
Nu kan ik aan mijn eigen bureau de lessen volgen via opgenomen filmpjes.
Eigenlijk best leuk al ga ik toch liever ‘naar school’ omdat al die koppen die
er dan ook zitten toch steeds vertrouwder worden.
Het handige van deze manier is dat je eens even kunt terugspoelen wanneer je
iets niet helemaal goed hebt gehoord.
Het onhandige is dat we de lessen literatuur nog gaan krijgen maar die heb ik
al ‘op papier’ gezet. Nou ja, kan ik in ieder
geval wel controleren of ik het een beetje goed gedaan heb.
De muzikale stijlen worden ingedeeld in :
Middeleeuwen 500 – 1400
Renaissance 1400 – 1600
Barok 1600 – 1750
Weense klassieken 1750 – 1800
Romantiek 1800 – 1900
Verder wordt het gewoon een chaos van stijlen, net als in de beeldende kunst. (mijn eigen woorden)
Het is geen strikte indeling, want muziek ‘verloopt’ geleidelijk maar dit is
handiger om te kunnen onthouden.
Na de Ars Antiqua werd in deze periode de 'Ars Nova' belangrijk.
Er werd meer gespeeld met de onderverdeling van een maat – van drie naar twee - en verschillende stemmen. Er werd ook steeds meer
wereldlijke muziek gecomponeerd in plaats van religieuze. Guillaume de Machaut
is een belangrijke componist uit die tijd. Hij was een tijdje in dienst van Jan
van Luxemburg van de Bohemen. (de Blinde)
Hij schreef ballades, rondelen en motetten.
In de motetten werd isoritmiek toegepast. Melodische en ritmische patronen schuiven over
elkaar in verschillende lengten waardoor verschuivingen optreden.
De stijlperiode Ars Nova werd opgevolgd door de Ars Subtilitor; grillige en
eigenaardige harmonieën zagen het daglicht. Aan dat geluid moet je inderdaad
heel erg wennen. Ik weet niet of me dat ooit gaat lukken.
Het kenmerk van de Renaissance muziek is de homogeniteit. John Dunstable (1385 - 1453) wordt gezien als een wegbereider.
Tekst was ondergeschikt aan de muziek. Voor mij heel logisch. Maar het gekke is
dat er nauwelijks instrumentale muziek is overgeleverd uit die tijd. We hoorden wel een stukje van Jacob Obrecht (1457 - 1505). En dat vond ik meteen weer mooier dan al dat gezang.
Voor mezelf heb ik daar een verklaring voor: vroegah….moesten wij goed
luisteren naar onze ouders. Vooral mijn moeder zei niet veel, maar wanneer ze
iets zei was het wel zaak om op te letten. “Listen
very carefully; I shall say this only once”
Mogelijk heb ik dat nu nog dat ik naar mijn gevoel ‘moet’ luisteren wanneer menselijke stemmen
iets zeggen. Daar word ik dus erg moe van. Zeker wanneer het maar door en door gaat en ik het niet goed versta
zoals dat bijna altijd met zangstemmen het geval is. Instrumentale muziek is
daardoor voor mij veel rustiger. Dat kan ik zonder consequenties laten gebeuren.
Homogeniteit en harmonie stonden hoog in het vaandel. Dat hoorden we duidelijk bij Josquin Deprez (1450 - 1521), een leerling van Dufay.
Theun de Vries heeft het in 'Het motet voor de Kardinaal' als volgt prachtig beschreven: ‘Ik vernam in het koor vele stemmen, die ieder voor zich schenen te zingen, zij stegen en daalden langs onzichtbare ladders over en naar elkaar, soms paarsgewijs, soms kruisten zij elkaars baan als kometen en sleepten een lange staart van harmonieën achter zich aan, zij hielden elkaar zwevend in evenwicht, en ondanks de kunstige verstrengelingen was alles sterk en doorzichtig als zilveren steigerwerk in de ruimte.’
Het is heel boeiend om de ontwikkeling van de muziek te volgen maar ik kan eigenlijk niet wachten tot we een paar honderd jaar verder zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten