Geschreven door Peter de Vries in 1961. Dat klinkt heel Nederlands maar is het officieel niet. Peter is van de tweede generatie allochtone Nederlanders in Amerika. Het boek gaat over deze tweede en derde generatie. Het is in het Nederlands vertaald in 2008.
Don Wanderhope (bijzondere naam) vertelt een stuk levensgeschiedenis. Die geschiedenis is doorspekt met dood, God en liefde. Hij doet dat soms heel klinisch en met zwarte humor naar zichzelf en cynisme. Hij gebruikt regelmatige kleine ‘cliff-hangers’ aan het eind van hoofdstukken. Deze Don verliest op jonge leeftijd zijn atheïstische broer, later zijn vrouw en zijn dochter. Het boek begint met een discussie tussen die broer en de rest van de familie. Soortgelijke discussies kun je nu, vijftig jaar later nog terugvinden op orthodoxe fora.
Daarna zakte het verhaal voor mij in. Soms kon ik hem niet volgen zoals bij de beschrijving van hun vrachtauto die omzakte in de vuilnisbelt. Dan liep de film in mijn hoofd toch steeds weer vast.
Pas het laatste één-derde deel ging het mij weer boeien, dan komen de gesprekken met ongelovigen en Don, die ook zegt niet te geloven is voortdurend bezig om welbewust tegen die atheïstische visie aan te dreunen. Hij zoekt dat ook steeds weer op.
Dat herken ik. Gewoon je eigen geloof testen tegen harde pantsers. Dat kan niet in een eigen kring van gelovigen, denk ik. Mensen raken te vaak geschokt. Voor mezelf vond ik wel goed om gewekt te worden uit die halleluja-lethargie, die religieuze correctheid die er over het algemeen heerst. In het boek is het pantser de in het geloof teleurgestelde jood Stein, die religie als placebo ziet. Een variatie op de opium van die andere jood? Don ontmoet hem in het ziekenhuis. Hij heeft ook een dochter met leukemie. Daardoor ontstaan de indringende gesprekken en uitspraken. Bijvoorbeeld deze: ‘Bewijs mij dat er een God is en ik word pas echt wanhopig’.
Wat Don ook steeds weer opzoekt is de Rooms katholieke kerk naast het ziekenhuis met het Christusbeeld boven de ingang met wijd uitgespreide armen. Deze speelt een belangrijke rol in het verhaal, net als de ceremonie van taartgooien in de oude slapsticks.
Don en zijn dochter Carol kunnen lachen om de, ook voor mij meest mallotige Amerikaanse uitdrukking die er bestaat: ‘Everything will be alright’ die in films te pas maar meestal te onpas wordt gebruikt. Speelt de Hollandse nuchterheid hier toch een rol?
In het nawoord van Willem Jan Otten komt de uitspraak van Luther voorbij: ‘Niemand is God meer nabij dan de vertwijfelden die God haten en lasteren’.
Ik wist niet dat deze uitspraak van Luther was, maar voor mezelf had ik ook al geconcludeerd dat dit de slechtste mensen niet zijn. Eigenlijk is dit een beetje een existentialistisch verhaal waarin wel/niet kunnen/willen geloven en de onmacht daarin een grote rol spelen. Het smaakt wel naar meer.
Op de cover staat een foto van een ‘kunstwerk’ van Willem Zijlstra. Onderdeel van zijn drieluik ‘Agnus Dei’. Geïnspireerd door het Agnus Dei van Francisco de Zurbaran. Weet je, ik begrijp de symboliek en die waardeer ik. Ik lees ook de krant al is dat op zijn kop op een cover, maar ik vind het lelijk om te zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten