Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

maandag 27 juni 2016

Theologe van het jaar


Janneke Stegeman is gekozen tot theologe van het jaar.
Ik ben heel benieuwd of we echt meer van haar gaan horen. De uitspraken die nu de kranten hebben gehaald beloven enige röring.
Haar voorganger, Gerard de Korte, had de ambitie om zich op te werpen tot het theologisch geweten van Nederland.
Het heeft weinig gesproken.

“In de kerk worden discussies veelal gesmoord om de lieve vrede maar te bewaren. Alles moet mooi en glad zijn. Iedereen moet het eens zijn met elkaar. Het christendom is veel te bang voor conflict.”

Een uitspraak van de kersverse theologe des vaderlands waar ik het geheel mee eens ben. Ik hoop dat zij dezelfde definitie hanteert voor ‘conflict’ als ik: een verschil van mening waarover met elkaar gesproken kan worden in alle openheid en met respect voor elkaars standpunten zonder dat de ander meteen als ketter wordt weggezet.
Ook in haar uitspraak: “Binnenkort schrijf ik een stuk: waarom ik geen christen wil zijn” herken ik het nodige.
Zover wil ik niet gaan maar in een volgend leven wil ik niet meer als vrouw geboren worden in de rechterflank van de PKN of daar rechtsbuiten.
Gelukkig kan ik het inmiddels allemaal met de nodige humor gadeslaan; de volgende generatie wens ik veel sterkte.

dinsdag 21 juni 2016

Adam, Eva en de Duivel


Geschreven door Marjo Korpel, universitair hoofddocent OT aan de PTU in Groningen en Johannes de Moor, emeritus hoogleraar Semitische talen en culturen van de PTU.
Een uitgave van Skandalon waar ik mij voor had ingeschreven. Uitgave mei 2016.
Het is de Nederlandse bewerking van het in mei 2014 verschenen boek 'Adam, Eve and the Devil'.
Een studie naar het verband tussen oude Midden-Oosten mythen en de Bijbel. Eigenlijk met de zelfde intentie als John Walton zijn boek schreef.

De aanzet voor dit boek zijn de vondsten van Ugaritische kleitabletten die in 1929 al zijn gevonden maar waarvan de link nog niet op deze manier is gelegd met de Bijbel.

Deze twee kleitabletten, waarvan er één compleet is en de tweede gehavend maar er toch leesbare stukken zijn, zijn de basis voor dit boek. Ze staan ook achterin het boek afgedrukt.
Met de kennis die de schrijvers hebben levert het een boeiend boek op. Een naslagwerk.
‘In dit boek zijn niet alleen gegevens uit oude kleitabletten, Bijbelse en para Bijbelse teksten met elkaar vergeleken, maar zijn ook nieuwe gegevens met betrekking tot geologie en biologie gebruikt als achtergrondinformatie bij eeuwenoude voorstellingen van paradijs en duivel.’ aldus de site van de PTU.

Waarom las ik dit boek? Omdat die eerste verhalen en de rol van de Duivel mij blijven boeien. Omdat er zoveel dingen zijn die ik niet begrijp en niet lijken te kloppen.

De schrijvers blijven bescheiden: ‘Dit boek is immers slechts een eerste poging om een nieuwe weg in te slaan bij de uitleg van de Bijbel wat de oer geschiedenis van de mensheid betreft.’ (p 255)
Een aanzet tot discussie onder Bijbelgeleerden. Ik wacht het rustig af.
In de eerste hoofdstukken wordt een overzicht gegeven van de vele mythen die leefden in het oude Midden-Oosten: Babylonische, Egyptische, Ugaritische en Sumerische mythen en ook het Zoroastrisme wordt genoemd en de rol die voornamelijk Adam en de duivel met zijn vele namen en verschijningsvormen speelden.
Volgens de schrijvers lijken de Ugaritische verhalen het meest op de Bijbelse. Ze zijn wel een stuk ouder. Zo’n achthonderd jaar.
Op die oude Ugaritische kleitabletten staan teksten waarvan details ook her en der in de Bijbel voorkomen.
De naam van de belangrijkste God in Ugarit is ‘Ilu’. Dat is dezelfde naam als ‘El’ in het Hebreeuws.
El- Shaddai: Hij die op de berg woont. De berg is de Ararat in Turkije/Armenië.
In de omliggende landen dragen de ‘oppergoden’ heel andere namen.
El is de nog steeds scheppende God. Zijn vrouw was Athirat/ Asjera. Zij gaf Hem zeventig zonen.
Zie Deut. 32:8: .....’kinderen Isra-Els’. Waarbij ik op aanraden van W. J. Ouweneel ooit eens bijgeschreven heb: ‘engelen van God’.
In nieuwere vertalingen is er namelijk niets meer van te merken en krijg je een heel andere indruk.
De nieuwste HSV-studiebijbel noemt het gelukkig wel bij de uitleg onderaan.

De Ararat is een vulkaan en aan de voet was de wijngaard van de goden. Waarschijnlijk ook de hof van Eden en de tuin van God uit Jes. 14 en 51.
De opstand van (een) lagere god(en) tegen God komt bij alle godsdiensten in het M-O voor.
In Ugarit is dat Horan. In andere religies heet hij Hauraan of Horon. In zijn astrale lichaam draagt hij de naam Hilaal. Jesaja drijft de spot met hem in Jes. 14 door hem Heleel (Heylel) te noemen. (= 'jammer er maar op los')
Deze Horan werd uit de hemel gegooid en naar het vulkanische Hauraangebergte in de Syrische woestijn verbannen. Daar begon hij als zzp-er voor zichzelf met vuur en zwaveldampen. Zie Jes 14, Ez 28 en Lukas 10 waar Jezus zegt: “ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen.”
Vroeger dacht ik dat hij dat een beetje sarcastisch bedoelde. Ik geloof dat nog steeds maar in ieder geval heeft het nu een bredere lading.

In de mythe van Ugarit krijgt Adammu, één van de goden, de opdracht om Horon te verslaan en de oorspronkelijke situatie te herstellen. Hij wordt echter gebeten door Horon die zich heeft verstopt in de Boom des Levens (er is maar één boom) en moet sterven. Zo komt de dood in de wereld.
Adammu die heel groot was krimpt ineen tot menselijke proporties en de zonnegodin Sjapsju schiet hem te hulp en roept alle andere goden op om die slangenbeet te bezweren. Omdat Horon beseft dat met de dood ook zijn eigen nakomelingen moeten sterven, verwijdert hij de Boom en het gif. Onsterfelijkheid krijgt de mens nu terug door de voortplanting. Ook een vorm van onsterfelijkheid.
De vrouw van Adammu is Kubaba (Kybele (Cybele) in het Grieks) en heeft niets op haar geweten. Zij wordt aan Adammu gegeven zodat voortplanting kan plaatsvinden.

Horon komt ook in de Bijbel voor: chârôn, wat 'brandende toorn' betekent. Een functie.
Adammu en Kubaba zijn niet gestorven omdat ze ongehoorzaam geweest zouden zijn.
Dat was Horon.
In de Bijbel wordt echter de mens verantwoordelijk gehouden voor zijn ongehoorzaamheid en kunnen zij zich niet verschuilen achter de slang/satan/ duivel/ Horon. Dat was bepaald revolutionair in die tijd. De mens werd verantwoordelijk gesteld en kon het niet afschuiven op goden.
Zo worden er uitgebreid de overeenkomsten en verschillen besproken. En dat zijn er nogal wat.
Ook dat vanuit Openbaringen de satan wordt ingelezen in de slang van het paradijs is terecht volgens de schrijvers. Het was een algemene bekendheid in die tijd dat slangen en schorpioenen beeld waren van het kwade.

Lastige Bijbelgedeelten die ook altijd weer opduiken op fora worden ook besproken zoals Gen 6; de Nephilim, de gedeelten uit Jesaja 14 en Ezechiel 28 die over resp. de koning van Babel en de koning van Tyrus en Sidon gaan maar waarachter een gevallen engel lijkt op te duiken.
Na elk hoofdstuk is er een conclusie en aan het einde van het boek een samenvatting. Dat is erg prettig want ik kreeg weer zoveel nieuwe dingen over me heen gestort.

Zelf heb ik geen enkele moeite met de term 'mythe' maar voor mensen die dat wel hebben geef ik nog maar eens de mooie definitie van Herman van Praag:
“de mythe is een superieur middel om in verhalende en symbolische vorm uitdrukking te geven aan ervaringen die zich niet nauwkeurig in woorden laten uitdrukken, niet te concretiseren zijn, maar die intens worden beleefd en voor het individu essentiële betekenis hebben.”
En van Tolkien die volgens mij ook heel wat parabijbelse verhalen kende die in dit boek voorkomen:
“De diepste waarheden kun je alleen in mythen vertellen.”

Een aanrader.


maandag 20 juni 2016

Gelovigen houden zichzelf voor de gek (?)


In ‘de Verdieping’ van Trouw (18-06) stond een interview met Bert Keizer. Hij heeft een boek geschreven: ‘Vroeger waren wij onsterfelijk.’ Met als ondertitel: ‘De troost van filosofie, literatuur en geneeskunde’
Keizer is columnist en meestal lees ik zijn stukjes met waardering. Ik weet dat hij werkt voor de Levenseindekliniek maar dat vind ik geen reden om hem meteen af te serveren.

In dit interview ontpopt hij zich echter als een notoire anti-theist met een te groot ego.
Op de vraag van Stijn Fens (werkt ook voor Trouw) of hij kan bewijzen dat geloven onzin is zegt hij doodgemoedereerd: “Ik heb een overweldigende hoeveelheid bewijs tot mijn beschikking”
En op de vraag om eens wat te noemen: ”Stel je toch eens voor dat God bestond, dan is het toch onbestaanbaar dat ik dat niet in de gaten heb?”

Ik weet dan eigenlijk niet of ik in schaterlachen moet uitbarsten of meewarig mijn hoofd moet schudden.
Dat mensen niets hebben met geloven of de manier van geloven uit hun jeugd liever achter zich laten; daar kan ik inkomen. Maar wanneer het woord gék zijn intrede doet omdát mensen geloven dan word ik een beetje agressief over zoveel domheid die vaak van mensen komt die de pretentie hebben intelligent en wijs te zijn. Wat een armoe.
Nee, Bert Keizer is met stip verhuisd naar lagere regionen van mijn achting.
Ik hou rekening met het feit dat hij zo zijn eigen spelletje speelt met een te serieuze journalist.
Maar dan nog ...

Wat ik wel weer geestig vond, is zijn opmerking: “Toen de Beatles begonnen te zingen liepen wij gewoon de kerk uit. We vonden die muziek gewoon leuker”.
Maar dat zegt eigenlijk ook wel weer genoeg over de diepte van zijn (on)geloof.


woensdag 8 juni 2016

Mintijteer


Het debuut van Esther Maria Magnis (1980) uit 2012. Duitse van geboorte en de titel is dan eigenlijk ook: ‘Gott braucht dich nicht'.
Dit jaar is het uit het Duits vertaald.
De titel van de Nederlandse uitgave begrijp je pas na het lezen en markeert een kruispunt in haar leven.

Dit boek werd mij in korte tijd twee keer aangeraden omdat het zo aangrijpend zou zijn. En als twee getuigen hetzelfde zeggen is het tenslotte waar.
Wat zal ik zeggen: wanneer er verwachtingen worden gewekt dan valt het al snel tegen.
Zo ook nu. Ik moest mij dwingen om door te lezen. Aangrijpend? Jazeker.
Maar na Torgny Lindgren is het wel drie keer slikken.
Het is een ‘verwerkingsboek’ van groot leed door een – naar mijn idee - zeer gevoelig meisje/vrouw. Die boeken ontwijk ik meestal. Ik heb er niets mee.
Elk mens verwerkt leed anders.
In ieder geval: de vragen des levens komen op de schrijfster af.
De manier waarop ze die beschrijft is erg recht toe recht aan. Niks geen subtiel taalgebruik. Ze ventileert haar gedachten.

Als puber verliest zij haar vader. Ik weet niet wat dat is, daarom is mijn oordeel misschien te hard. Mijn vader stierf op de respectabele leeftijd van 83 jaar in 2011. Enkele maanden voor mijn start als blogger.
Mijn opa van vaders kant stierf toen ik 13 jaar was. De oma die daarbij hoorde heb ik nooit gekend. Dat was niet echt verdriet want ik kan me niet herinneren dat hij ooit het woord tot mij heeft gericht. En bij de andere opa en oma was ik (geestelijk) volwassen net als bij mijn eigen (schoon)ouders.
Dat betekent niet dat het dan van een leien dakje gaat, maar het is 'natuurlijker'.
Mijn broers, zwagers en (schoon)zussen heb ik ook allemaal nog. Ja, dat is iets om heel dankbaar voor te zijn.

Esther komt uit een evangelisch/ Rooms Katholiek gelovig gezin. Wanneer haar vader het slechte nieuwsbericht krijgt gaat zij samen met haar broer en zus bidden.
Maar helaas. Ze beland in een crisis, weet niet meer wie zij is en of het leven wel zin heeft. Ze komt er na jaren weer uit, gaat theologie studeren en verliest haar broer.
Toch verliest ze niet definitief haar geloof. Daaromheen staan echt hele mooie dingen in het boek.
Zeer herkenbaar voor mij is dat zij zelfdenkend ook uitkomt op dingen die eeuwen geleden al zijn bedacht en opgeschreven in de Bijbel.
Ook zij komt uit op de idee dat liefde op de één of andere manier een sleutelrol moet spelen; dat er één Waarheid is en samenvalt met God. En ook herken ik ‘mevrouw Klikspaan’ (niet goed gekozen naam).
Bij mij is dat: religie is misschien toch opium, zoals Marx dat al eens verwoordde.
Bij het lezen van dit boek moest ik vaak mezelf bedwingen om niet heel cynisch te denken.
Dat rare evangelische proclameren: ‘Ik geloof in U, Jezus, dank u dat U papa beter maakt’.
Maar Daddyboy werd niet beter, hij stierf. De hemel zweeg. Zoals zo vaak.
Later ziet zij juist Gods kracht in die stilte. En dat begrijp ik dan weer niet want ik vind het uitermate irritant wanneer ik zo nu en dan geen 'bevestiginkje' krijg. Ik heb ook geen enkele behoefte om aan zo'n periode van stilte Goddelijke kracht te verbinden.
Maar gelukkig hoef ik dat niet te begrijpen.
Iedereen mag/moet zijn/haar eigen geloofspad volgen met de ervaringen en inzichten die daarbij horen. Die heeft Esther ruimschoots opgedaan. Net als ieder ander bij wie het minder heftig is verlopen.
Het is een emotioneel boek en beslist niet literair. Het is zoals het is.

'Ik wil niet meer bij God vandaan.
Dat heeft geen zin.'



18-06-16
In de bijlage 'letter & geest' van het dagblad Trouw staat een interview met Esther Maria Magnis.
Misschien ben ik niet ontvankelijk voor haar manier om ervaringen te ver-prozatiseren want ik vind de volwassen manier van spreken uit het interview meer aansprekend.
'Maar de majesteitelijkheid van het leven, de stille schoonheid van de mens die het mysterie van zijn eigen bestaan nauwelijks doorgrond, kunnen argumenten zijn voor de mogelijkheid van het idee God.'
Prachtig toch?


vrijdag 3 juni 2016

Avondmaal


Hij heeft onhandig naar het brood gegrepen
en hield de beker te krampachtig vast.
Toen telde hij verstrooid de schaduwstrepen
der zilvren broodschaal op het wit damast.

Hij dacht eraan een kleine slok te nemen
omdat een grote hier toch ook niet past,
keek toen opzij naar mooie meisjesbenen
en dronk en zocht zijn zakdoek op de tast…

Zo zat hij bij U aan het avondmaal.
Hij zag het tafelkleed, het brood, de beker,
hij at, hij dronk, maar hij zag U voorbij.

En ik zat rechts van hem en schoof de schaal
hem haastig toe en keek, want ik was zeker
van een verwantschap tussen hem en mij.


Niek Verhaagen (1915 – 1948)

06-06
Ik vond dit gedicht in een oude ‘Liter’; een Christelijk Literair Tijdschrift van bijna tien jaar geleden.
Volgens dit tijdschrift is het niet zo’n heel goed gedicht en dat zie ik ook wel. Maar het sprak mij aan omdat hier het avondmaal even uit die ‘heilige’ sfeer wordt gehaald en dan blijken er heel gewone mensen te zitten met hun aarzelingen en onzuivere gedachten.
Persoonlijk vallen meisjesbenen mij niet echt op maar er zijn genoeg andere dingen die mij kunnen afleiden.


donderdag 2 juni 2016

Het groene glas


Geschreven in dit jaar door Torgny Lindgren. (1938)

Lindgren kende ik al van 'de Bijbel van Doré' en heb zijn onderkoelde humor leren waarderen.
Toen ik op pagina 32 was ben ik maar gestopt met mijn potlood. Er is teveel om te strepen en krassen aan mooie zinnen en dingen om te onthouden voor een blogberichtje.
Wat ik in dat vorige boek zo sterk vond is hier ook weer aanwezig. Het is hilarisch met een serieuze, soms sarcastische ondertoon. Het subtiele hyperboolgebruik als stijlmiddel waardeer ik ook zeer.
Ook dit keer vroeg ik mij af hoe het met de geestelijke gesteldheid van de hoofdpersoon is die caput mortuum als favoriete kleur heeft.
Caput = hoofd en mortuum heeft met de dood te maken. Doodshoofd.
Het boek speelt zich voornamelijk af na de Tweede Wereldoorlog.

Klingsor is een kunstenaar, geboren in het noorden van Zweden in een gezin met twee zussen.
'Zijn ouders en zijn twee zussen, oftewel het gezin, het gezin dat de solide basis vormde van zijn onbegrensde eenzaamheid.'
‘Wij’ willen een biografie schrijven over deze grote kunstenaar en die ‘wij’ hebben zich bloedserieus verdiept in zijn ontwikkelingen vanaf het vinden van het groene glas, de postorder teken- en schildercursussen, zijn kennismaken met Fanny, tot aan zijn dood.
Oftewel, het boek is geschreven in het majesteitsmeervoud. Nergens blijkt of er werkelijk meerdere personen zijn.
Daarom alleen moest ik al grinniken.

Wanneer Klingsor in het bos een scheef opgericht groen glas vindt is dat voor hem de openbaring dat er geen dood is maar slechts het heen en weer bewegen van atomaire deeltjes en nog kleiner.
Daarom wordt hij een kunstschilder van stillevens en legt zich erop toe dat hij dat ‘leven’ in dode materie weet te leggen. (hierin lees ik het sarcasme over de opmerking van mensen die bij een stilleven staan en dat dan 'leven' toedichten.)
‘Ik schilder voor de niet-ingewijden. Ik wil hen inwijden.’
Want: ‘Er is geen dode materie, de dode materie leeft precies zoals wij. Alleen veel en veel langzamer.’
Klingsor erkent aan het einde van het boek dat hij eigenlijk nooit verder is gekomen dan het schilderen van stillevens. Maar hij wordt getroost door de ‘geraakte’ (halfzijdig verlamde) buurman.
‘Verder komen werd verschrikkelijk overschat, zei de buurman. In verder komen zat geen enkele waarde. Waar daarentegen wel een bepaalde waarde in zat, was blijven op de plek die je gegeven was en geen tegenslagen krijgen en weten dat je niet was afgedwaald en dat je je leven volgens plan had volbracht’

Heel veel typen mensen worden subtiel op de hak genomen. Prachtig.
Geen enkele kunstenaar zal zichzelf na het lezen van dit boek nog serieus nemen, vermoed ik.
Waarom ik een plaatje van een schilderij van Cézanne heb toegevoegd....dat wordt bij het lezen vanzelf duidelijk.

maandag 23 mei 2016

Het verslag van Brodeck


Geschreven door Philippe Claudel (1962) in 2007
Vertaald in 2008, ik las een digitale uitgave van de Bezige Bij uit 2009.
Ik ben een fan geworden van Claudel al moest ik erg aan hem wennen. Hij is zo ontzettend goed in verhalen vertellen met diepgang en vooral ook sfeer scheppen. Eerder las ik ‘Het onderzoek’; ‘Alles waar ik spijt van heb’; ‘Grijze zielen’; 'Meuse l’oubli' en zag ik de film ‘Il y a longtemps que je t’aime
Zijn verhalen spelen zich ‘ergens’ af, vaag herkenbaar en te duiden maar nooit precies te lokaliseren.

In dit boek drukt Claudel de mens met zijn/haar neus op het feit dat gemeenschappen geen ‘Fremdër’ en ‘Anderer’ in hun omgeving dulden. Zo lang het goed gaat, gaat het nog wel maar o wee als moeilijke tijden zich aandienen. Dat was in de tijd van Hitler zo en het geldt nog steeds. Dit boek gaat over die tijd ook al wordt nergens een woord gebruikt dat aan juist die wereldoorlog refereert. Daardoor moest ik soms aan Kafka denken.
‘Ik was meer het slachtoffer geworden van andermans angst dan van hun haat, of van enige andere emotie. Omdat de angst sommige mensen naar de keel vloog werd ik uitgeleverd aan de beulen, en die beulen, mannen die vroeger net als ik waren geweest waren zelf ook uit angst in monsters veranderd.’
De geschiedenis leert dat we niets van de geschiedenis leren.

Brodeck, als kind in het dorp gekomen, dus eigenlijk een ‘Fremdër’, moet een verslag schrijven over een gebeurtenis, een ‘Ereigniës’ met dodelijke(?) afloop. Over die afloop wordt slechts suggestief geschreven. Heel knap.
Terwijl Brodeck probeert de geschiedenis van die ‘Fremdër’, die op een dag met paard en ezel in het dorp verschijnt, te achterhalen en zijn verslag te schrijven, schrijft hij meteen een verslag over zijn eigen verleden. Een verwerking die gaat over zijn komst in dit dorp als kind, zijn arrestatie, zijn leven in een kamp, zijn bevrijding en terugkeer naar zijn geliefde die ook zo het één en ander heeft meegemaakt en nu alleen nog maar kan neuriën.
‘Spreken over mijn diepste gedachten is mij nooit gemakkelijk afgegaan. Ik schrijf liever.. Dan heb ik het gevoel dat de woorden braaf naar mij toekomen en als kleine vogeltjes uit mijn hand eten en ik met ze kan doen wat ik wil, maar als ik ze uit de lucht moet plukken fladderen ze weg. En door de oorlog is het er niet beter op geworden.’

‘Mijn naam is Brodeck en ik heb er niets mee te maken. Laat dat duidelijk zijn.’
Zo begint het boek.
Dat ‘niets mee te maken’ maakt dat Brodeck deze keer zichzelf buiten de gemeenschap plaatst.
De eerste keer, zelf als Fremdër in het dorp beland, had hij dat zelf niet in de hand. Deze keer wel, en gelukkig beseft hij dat uiteindelijk ook en trekt de enige juiste conclusie. Want heus, mensen blijven onbetrouwbaar. Helaas.
‘Wie heeft gelijk: degene die zich voorneemt de dingen die gebeurd zijn niet in het donker te laten verdwijnen of degene die alles wat hem niet uitkomt in de duisternis stort? Misschien is leven – overleven- niets anders dan besluiten dat de realiteit niet reëel is en dan een andere realiteit kiezen als de realiteit die je kent ondraaglijk wordt.’

Wanneer het boek je in zijn greep krijgt is het een page-turner. Ik wilde alleen maar weten wat er nu echt gebeurt was. Kloppen die suggestieve woorden? Soms is dat wel jammer want eigenlijk moet je langzaam lezen en genieten van de schrijfkwaliteiten. Als iemand zó een onweersbui kan ‘schilderen’ dan is die bui ook bedreigend....

‘Aan de oostelijke horizon verdwenen de kammen van de Hörni’s in het dikke metaalachtige magma. Aangetast door het wollige gangreen van de wolken, zodat je het verstikkende gevoel kreeg dat de hemel steeds lager kwam te hangen en uiteindelijk, vroeger of later, de bossen en de daken van de huizen zou verpletteren. Her en der zag je marmeringen in de deegachtige massa die hem kortstondig deden oplichten met een onwerkelijk, geelachtig licht, maar die onderdrukte of mislukte flitsen gingen nooit met enig lawaai gepaard. De hitte was dik geworden en vloog je naar de keel als de hand van een misdadiger die hem vastgrijpt en met onverbiddelijke zekerheid dichtknijpt.’