Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

woensdag 14 november 2018

Wachten op God


Schrijfsels van Simone Weil (1909 – 1943)
Postuum voor het eerst verschenen in Frankrijk in 1950 met de titel ‘Attente de Dieu’ en ik las een Nederlandse herziene, vierde druk uit 2018.

In één of andere discussie viel haar naam en werd ik getriggerd. Dat zijn altijd redenen voor mij om op zoek te gaan. Haar naam kende ik wel, net zoals die van Edith Stein maar ik heb me nog nooit echt in deze dames verdiept.

Tijdens het lezen zat ik me af te vragen hoe het zou zijn wanneer je brieven schrijft (of je er een blog op na houdt.....*grinnik*) en na je dood je schrijfsels worden gepubliceerd en je door jan en alleman geanalyseerd wordt en ingedeeld in een groep denkers. Vereerd en verguisd.


Er wordt nagegaan bij wie je in de leer bent geweest en of er vandaaruit lijnen te trekken zijn en of er nog meer inspiratiebronnen te herkennen zijn in je werk.
Voor zover ik haar nu ken zou zij dat niet prettig hebben gevonden.
Zij was niet iemand die je in een hokje zou kunnen plaatsen. Zij heeft zich nooit aangesloten bij een politieke partij ook al was ze politiek zeer actief.
Zij heeft zich nooit willen aansluiten bij een kerk ook al geloofde ze in de Drieenige God.....als joodse en ondanks een aantal mystieke ervaringen.
‘Ik wil niet een deel van dat ‘wij’ uitmaken, ik hoor in geen enkel milieu thuis.’
en: ‘De liefde voor datgene wat buiten het zichtbare christendom staat, houdt mij buiten de Kerk’.
Dan gaat het haar niet om ‘de liefde voor de tegenwoordige wereld’ maar meer het meeleven met de ‘schare die de wet niet kent’.
Een vrouw naar mijn hart zou ik bijna zeggen.
Zelf heb ik ook al lang geleden besloten dat wanneer ik om de een of andere reden uit mijn huidige kerk zou gaan, ik mij niet meer aansluit bij een andere en ook haat ik het wanneer ik in een hokje word gefrommeld.
Mijn houding is randkerkelijk; mijn rug verwarmen aan de sociale gemeenschap en de blik naar buiten.

Dit boek bestaat uit een aantal brieven aan een pater in 1942 en een aantal ‘beschouwingen’ over verschillende onderwerpen.
Ze schrijft op een bepaalde manier wel helder maar soms moet ik haar zinnen toch twee of drie keer lezen. Haar beschouwingen over Noach en zijn drie zonen zijn voor mij niet te volgen. Ze legt verbanden tussen het Bijbelverhaal en de Griekse mythologie, waar ik te weinig van weet en ze draait alles om.
Wat wel duidelijk is dat zij geen hoge pet op heeft van zichzelf. Ze voelt zichzelf op vele punten onwaardig, soms op het kruiperige af. Daarin kan ik haar ook niet volgen.

Aandacht is een onderwerp wat zij bespreekt en wat mij aansprak. Ergens met echte aandacht mee bezig zijn betaalt zich altijd weer terug in inzicht, ook wanneer datgene waar je mee bezig bent geweest op niets uitloopt.
Mensen die heel intens, dus met aandacht ergens mee bezig zijn stralen - voor mij – zo’n schoonheid uit; daar kan ik naar blijven kijken.
Intense aandacht is nodig om je op God te richten. Dan volgt wachten en worden dingen vanzelf wel helder. Actief wachten dus, geen lijdzaamheid.
‘De kostbaarste waarden moet men niet zoeken, ze moeten worden afgewacht. Uit eigen kracht immers kan de mens hen niet vinden. Als hij naar hen op zoek gaat, zal hij op valse waarden stuiten en niet weten dat ze vals zijn.’
en:
‘Niet alleen de liefde tot God heeft als kern de aandacht. De naastenliefde, waarvan wij weten dat zij één is met de liefde tot God, heeft dezelfde dragende grond.’

Over de schepping schrijft ze ook mooie dingen die mij vertrouwd voorkomen. God perkte Zijn eigen almacht in door het scheppen van de ruimte/tijd. Wij als menselijke wezens zijn een stipje in die tussenruimte.
‘De totaliteit van ruimte en tijd in al haar omvang vormt de oneindige tussenruimte tussen God en God.’
Hij heeft Zichzelf verloochend in de scheppingsdaad; ‘Zichzelf verloochend om ons de gelegenheid te geven ons ter wille van Hem te verloochenen. Dat antwoord, deze echo die wij altijd kunnen weigeren is de enige rechtvaardiging van de dwaasheid der liefde die ons in het aanzijn riep.’

En passant geeft ze een verklaring voor de theodicee: Het bestaan van het kwaad is ‘het tegendeel van een weerlegging van de werkelijkheid van God, maar juist een onthulling van Zijn Waarheid’.
Omdat Hij niet overal heerst waar Hij er de macht toe heeft. En dat vinden wij, mensen, meestal zeer edelmoedig; afzien van je macht om te heersen. (p 110)
Maar of dat nu helemaal klopt? Daar heb ik zo mijn twijfels over.
Met betrekking tot dit onderwerp denken we toch teveel als mensen en meten we God naar onze maatstaven van goed en kwaad.
Ze schrijft over onze indirecte liefde tot God die zich kan richten op drie directe objecten: de eredienst, de schoonheid van de wereld en de naaste.
Deze werkt ze dan verder uit in haar beschouwingen.
Ja er staan weer vele potloodstreepjes in het boek.

Nog een uitsmijter voor het gereformeerde deel der natie:
‘Het zondebesef geeft het gevoel dat men slecht is, en daaruit bloeit vaak een zeker trots op.’

Helaas is Simone in 1943 op 34-jarige leeftijd in Engeland aan TBC en uitputting overleden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten