Oorspronkelijke titel: La Chute
Geschreven door Albert Camus in 1956.
Ik las de digitale editie naar de zevende druk van 2004.
Tijdens een van de eerste pagina’s moest ik al grinniken: een Franse schrijver die schrijft over een bar in Amsterdam met de naam Mexico-City. Hoe kosmopolitisch wil je het hebben. En passant krijgt de prostitutie industrie er van langs.
Als Fransman beschrijft Camus de Hollanders hier en daar best komisch. ………”hun enige poëzie af en toe, onder breedgerande hoeden, is het bijwonen van een anatomische les.”
Het verhaal is een monoloog van Jean Baptiste Clamence, ex- advocaat en nu rechter in penitentie tegen een medemens die op de laatste pagina ook een advocaat blijkt te zijn. Hij woont in Amsterdam op de plaats ‘waar één van de grootste misdrijven in de geschiedenis heeft plaatsgevonden’ en de grachtengordels van Amsterdam lijken op de hellekringen van Dante. Dat vond ik wel aardig gevonden.
Deze boetvaardige rechter is verschrikkelijk met zichzelf ingenomen. Hij “genoot van mijn eigen aanleg”. “Van het leven en van mijn eigen verheven zijn.”
Die tirade duurt zo ongeveer het hele boek. Een Narcist/ Hedonist/ Farizeeër in optima forma. Camus beschrijft uitvergroot wat elk mens wel in zich heeft. Dat is af en toe best confronterend. Dat er in real life ook zulke mensen rond lopen geloof ik ook nog.
De rechter maakt ingewikkelde ‘breinige’ processen door. De aanleiding is een zelfmoord van een dame, die in Parijs s ’nachts in de Seine springt. Hij is er getuige van en doet niets.
Het heeft echter wel effect op zijn persoonlijkheid.
Er sluipt twijfel zijn geest binnen dat hij toch niet zo geweldig is als hij dacht. Hij verbeeldt zich dat anderen om hem gaan lachen en dan besluit hij om ze ook te laten lachen. Zo doet hij het voorkomen of hij alles steeds onder controle heeft. Hij moet zich op de een of ander manier zien vrij te pleiten en pakt dat op zijn eigen speciale manier aan.
Door voortdurend tegen iedereen in het openbaar te biechten, zichzelf verschrikkelijk te vernederen, maar daarin geraffineerd anderen meenemen en ze op die manier een spiegel voorhouden. Dan heeft hij vervolgens het recht, als rechter om anderen te veroordelen. Zo denkt hij dat hij door steeds zijn fouten op te biechten iedere keer weer opnieuw kan beginnen en dubbel kan genieten; van zijn eigen aanleg en van een “aller charmantst berouw”.
Zo heeft hij weer het geluk en de controle gevonden die bij hem passen.
Moord op de waarheid is wanneer je sterft met een geheim zonder het te hebben opgebiecht. Niet tegen God, dat heeft geen zin volgens de rechter/ Camus maar tegen een medemens.
In het boek verderop speelt de roof op de drie rechtvaardige rechters van de gebr. Van Eyk in 1934 ook een diepzinnige rol. In deze link las ik dat deze roof nooit is opgelost. Ene Arsène Goedertier heeft op zijn doodsbed beweerd dat hij de enige zegt te zijn die weet waar het paneel van de Rechtvaardige Rechters gebleven is. Ongetwijfeld doelde Camus hierop. Het ontbrekende gedeelte is dus in Amsterdam. *grinnik*
Fascinerende gedachten staan in dit boek over schuld en boete en menselijke trekken.
Gedachten over Jezus, die zich liet kruisigen omdat hij het niet meer aankon Rachels wenen over haar kinderen aan te horen waar hij de oorzaak van was. Dat raakt dan weer een beetje aan mijn gedachte dat Jezus zich ook liet kruisigen om alle verantwoordelijkheid te dragen.
De titel van het boek heeft achteraf wel een dubbele betekenis.
Het is een totaal ander boek dan de vorigen, maar niet minder boeiend vanwege de dubbele bodems. Soms vermoedde ik ook in de figuur van de rechter een hint naar Jezus; door het vernederen, vernederen, vernederen en dan tenslotte het recht te hebben om recht te kunnen spreken. Een kritisch atheistische noot?
Ach, een ieder oordele zelf.
Nog een mooie uitspraak:
‘Wie geen karakter heeft moet zich een methode aanmeten.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten