Geschreven door Jesse Bering met als ondertitel: Waarom mensen geloven.
Oorspronkelijke titel: The Belief Instinct. The Psychology of Souls, Destiny and the Meaning of Life. Bering is evolutionair psycholoog en atheïst en probeert een verklaring te vinden voor religie en het geloof in een hiernamaals. Ik las de Nederlandse vertaling uit 2011.
Hij stelt de volgende vragen: Is er echt een God die om ons geeft, zijn we hier echt om een bijzondere reden, leeft onze ziel voort als we overleden zijn? Of – het alternatief – zijn God, de ziel en het hiernamaals niet meer dan een stel cognitieve illusies? Het antwoord kun je al een beetje raden, maar hoe hij tot antwoorden komt is boeiend.
‘God kwam uit een ei.’ Een boek dat zo begint kun je als blasfemisch in een hoek smijten of je kunt, zoals ik, pas echt nieuwsgierig worden naar het vervolg. Het zet wel de toon van het boek. Het is toegankelijk en helder met veel aansprekende voorbeelden geschreven. Er staan veel noten achterin voor verdere studie of onderzoek.
De vragen die hij stelt zijn levensvragen. Met als ultieme vraag waarom de zin-van-het-leven-vraag ons ondanks alle wetenschappelijke logica zo blijft verleiden. (p 58)
Dat is een vraag die mij ook bezig houdt. Wanneer evolutie geen doel heeft en alles gebeurt volgens onbewuste natuurlijke processen hoe komt het dan dat wij, mensen ons bezig houden met een (levens)doel? Hoe zijn we dan in vredesnaam op het idee gekomen dat er een doel moet zijn? (intentioneel denken en teleofunctionaliteit)
Volgens Bering is het omdat in het evolutieproces onze overlevingskansen werden vergroot wanneer we ons moreel netjes gedroegen. Dat deden we wanneer we het idee hadden dat er Iemand met ons meekeek en ons uiteindelijk beoordeelde en zo nodig veroordeelde. Dat heeft zich als een cognitieve illusie in ons brein vastgezet door de ontwikkeling van onze Theory of Mind (ToM)
Wij hebben de mogelijkheid, althans de meeste van ons, om in te schatten en te begrijpen wat andere mensen (ook God) weten, denken of voelen. (verbeeldingskracht) Dat het ook behoorlijk fout kan uitpakken is evident.
Toch is deze verklaring me te gemakkelijk. Opvallend voor mij was het onderzoek onder kleine kinderen die van nature in een hiernamaals geloven. (p 133). Gelovigen doen dat ook niet uit de ‘wens-vervullingstheorie’ zoals ik vaak van atheïsten hoorde. Deze verklaring schiet zelfs voor Bering tekort. (p 138) Helaas leiden de nu beschikbare resultaten van onderzoeken nog tot vraagtekens.
Gelovigen indoctrineren hun kinderen dus niet maar bevestigen, sturen en geven invulling aan dat geloven denk ik dan. Of die invulling juist is en klopt met de (bovennatuurlijke)werkelijkheid blijft ook een vraag voor mij.
Bering komt tot de conclusie dat de geest is wat hersenen doen. Houden bij de dood de hersenen op te bestaan, dan ook de geest. Dat is mij ook weer te gemakkelijk geconcludeerd. De geest is meer dan de hersenen zoals muziek meer is dan een regiment noten in een bepaalde volgorde.
Wanneer we geconfronteerd worden met onverwachte zaken of gedrag wordt onze ToM geprikkeld om daar betekenissen bij te zoeken. Dat leren kinderen al jong, zo na hun 6e jaar. Voorbeelden genoeg zoals een tsunami als een straf van God zien. Daarmee denken we dat we in Gods Hoofd kunnen kijken. Dat is terecht onzin. Bering vindt dat echter op andere gronden dan ik dat vind.
Ik ben niet zo’n betekeniszoeker; ben er ook niet mee opgevoed maar een aantal jaren geleden overleed een kennis aan een septische shock na een wespensteek. Hij heeft een week lang in coma gelegen en omdat er geen hersenactiviteit was hebben artsen en familie besloten om ‘de stekker’ eruit te halen. Op de begrafenis, op een mooie zomerse dag, die druk werd bezocht was het wel heel wonderlijk dat er geen vliegje, mugje of vlinder te bekennen was maar dat op een gegeven moment wel een wesp boven het open graf en over de hoofden van de belangstellenden danste. Tot nu toe weet ik dit niet te duiden maar blijft het haken in mijn brein. Bering zal het toeval noemen, maar dat geloof ik niet. Het was te toevallig.
Bering weidt ook een hoofdstuk aan de theodicee. Een theodicee probeert een logische verklaring te geven voor het feit dat God goed is en toch het kwade toelaat. Ooit heb ik ook een poging gedaan een theodicee te schrijven. Lastige materie. Gaandeweg ben ik gaan beseffen dat wat wij goed of fout vinden bij God zo niet hoeft te zijn. Het relativeert maar lost niet op.
In ieder geval heeft het zoeken van een verklaring te maken met causaal denken en ons idee van uniciteit in het universum. Dit is helaas nog te weinig onderzocht. (p 142)
Grappig om dat gevoel van uniciteit beschreven te zien. Ooit hoorde ik wijlen Prinses Diana in een interview zeggen dat zij van kinds af aan al het gevoel had dat zij bijzonder was. Inwendig moest ik grinniken en dacht bij mij zelf: Ja ja, jij kunt dat mooi zeggen, het is uitgekomen maar elke mier in deze mierenhoop die aarde heet, denkt hetzelfde van zichzelf.
Volgens Bering denken we daarom dat er nare dingen zijn die ons speciaal overkomen en dat we dan ook een verantwoordelijke zoeken in God, die dan verrassend dichtbij is. God als stoplap.
Daar ben ik het natuurlijk niet mee eens. God is er voor mij niet alleen in narigheid, juist ook in tijden van geluk en voorspoed. Dat ziet Bering even over het hoofd. Al is het wel weer zo dat in gelovige kringen die uniciteit wordt benadrukt. Je bent uniek, God heeft een plan met jouw leven enz.
Ik moet dat plan nog steeds ontdekken………....misschien is dat plan voor mij juist wel om een kleine grijze mier te zijn aan de rand van die grote hoop. *grinnik*
Allerlei verklaringen die soms heel logisch klinken brengen Bering tot de conclusie dat God een illusie is en een onlosmakelijk deel van ons cognitieve brein is geworden door de ontwikkeling van de ToM. Wie definitief van Hem verlost wil worden "heeft een neurochirurg nodig". Die illusies van God en een hiernamaals hebben hun doel gehad in het verleden maar zijn nu niet meer nodig. Helaas zijn die illusies niet uit te roeien.
Dat God op deze manier misschien wel eens zou kunnen werken, zoals ook Alvin Plantinga (noot 39) denkt vindt Bering ‘gênant wanhopig’. (p 203)
Maar ja, dat zegt mij dan weer niets.
Er blijven nog veel vragen over en nog lang niet alles van het brein is goed onderzocht. Dus om tot harde conclusies te komen is het volgens mij nog veel te vroeg en dan nog vraag ik me net als Bering af of je God/religie kunt gaan buitensluiten.
Lezendeweg realiseerde ik me wel hoe weinig sommige mensen van de Bijbelse boodschap begrijpen áls ze er al kennis van genomen hebben.
Ik begrijp dat Bering in algemeenheden over religies schrijft, maar wat hij op p 200 beweert gaat juist voor het christendom niet op.
“Bedenk ook dat zolang groepsleden werkelijke geloven dat andermans tegenslagen worden veroorzaakt door zijn of haar zonden, deze misvatting genoeg angst aanjaagt om de rest van de groep op het rechte pad te houden.”
Men leze psalm 103.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten