Just because I'm quiet........... doesn't mean I don't have a lot to say

donderdag 18 augustus 2016

Het Rosie project


Geschreven door Graeme Simsion, een Australiër, in 2013. Zijn roman debuut, maar hij was al schrijver van o.a. novelles en toneelstukken.

In vakantieperiodes sta ik mij zelf toe luchtiger boeken te lezen en dit is er zo één.
Een komisch boek maar eigenlijk ook best leerzaam.
Don Tillman (39 jaar) is een geneticus en heeft een aandoening, verwant aan het autistische spectrum. Een Asperger, wat hijzelf niet zo heel erg in de gaten heeft, of niet wil toegeven. Hij geeft wel toe dat zijn hersenen anders functioneren dan bij anderen.
Hij functioneert het best bij strakke schema’s en heeft moeite met emoties. Hij doet erg zijn best om emoties van andermans gezichten af te lezen maar faalt daarin regelmatig.
Een strak schema uit zich bijvoorbeeld in het wekelijks hetzelfde te eten want dan hoeft hij zich niet met het koken bezig te houden. Dat gaat op de automatische piloot en kan hij tegelijkertijd rustig nadenken over de dingen die hem werkelijk bezighouden. Hoe herkenbaar!
Hij wordt bijgestaan door een bevriend echtpaar, Gene en Claudia, dat hem door en door kent en waarbij hij zich thuis voelt.
Hij wil aan de vrouw. Eerdere dates liepen op niets uit en nu heeft hij een 16 pagina’s lange vragenlijst bedacht dat de vrouwen moet filteren waardoor de ‘beste’ vanzelf naar boven komt. Dat is een stuk efficiënter. Een ‘Echtgenote project’ gaat van start.
Zijn vriend Gene, die ‘een vermogen bezit om sociale problemen op te lossen’, helpt hem daarbij.
Ik moest regelmatig aan Sheldon denken, uit ‘The Big-bang Theory’.

Om de sfeer aan te geven:
Gene vraagt Don een lezing van hem over te nemen over de symptomen van het syndroom van Asperger.
Dat wil Don wel ook al raakt zijn eigen schema daardoor in de war.
“De lezing stond gepland voor 19.00 uur op een school in een buitenwijk. Ik schatte dat ik er in twaalf minuten naartoe kon fietsen en rekende drie minuten voor het opstarten van mijn computer en het aansluiten van de beamer.
Ik arriveerde volgens planning om 18.57 uur, nadat ik Eva, de schoonmaakster met de korte rok, zevenentwintig minuten daarvoor in mijn appartement had binnengelaten. Er liepen ongeveer vijfentwintig mensen in en om het klaslokaal, maar ik herkend Julie, de organisator, meteen op basis van Gene’s omschrijving: ‘blondine met dikke tieten’.
In werkelijkheid weken haar borsten niet meer dan anderhalf keer de standaarddeviatie af van de gemiddelde grootte voor iemand van haar postuur en waren ze dus niet echt een opvallend kenmerk. Het had meer te maken met opduwing en ontbloting, voortkomend uit haar kledingkeuze, die zeer praktisch leek voor een warme zomeravond.”


Naast het 'Echtgenote project' komen ook een ‘Vader project’ en een ‘Rosie project’ langszij.
Die gaan allemaal heel verwarrend door elkaar lopen.
Dat er één overblijft ligt misschien een beetje teveel voor de hand gezien de titel maar dat nam niet weg dat ik me kostelijk heb geamuseerd.

zaterdag 6 augustus 2016

Paradijs verloren


Geschreven door Cees Nooteboom (1933) in 2004. Ik las de vierde druk uit 2011.
De naam Cees Nooteboom kende ik wel, maar geen enkele van zijn boeken. Hoe is dat mogelijk, vraag ik mij af, want hij heeft zo ontzettend veel geschreven en verschillende prijzen in de wacht gesleept.
Nu zijn er in dit land zoveel schrijfprijzen dat het best knap is wanneer je die weet te ontlopen.
Dit was mijn eerst kennismaking en ik viel op de letterlijk vertaalde titel: ‘Paradise lost’. Die van Milton.
Al verschillende keren heb ik die geprobeerd te lezen maar ik kom niet door dat oude Engels heen.
Welke bedoeling heeft een Nederlandse schrijver ermee?

Het begint allemaal een beetje verwarrend: een man (schrijver) die een aantrekkelijke vrouw (achteraf bezien Alma) bestudeerd in het vliegtuig. Ze leest een boek. Hij is nieuwsgiering maar komt er niet achter welk boek. Aan het einde, wanneer hij haar weer ontmoet, met hetzelfde boek blijkt het ‘Paradise Lost’ te zijn maar ook zijn eigen boek?
Dan een verhaal uit Brazilië. Alma en Almut, hartsvriendinnen met 'Duitse opa's die na de oorlog naar Brazilië gekomen zijn en nooit over hun verleden willen praten'.
Zij hebben het plan om ooit naar Australië te gaan om daar een – in mijn woorden- authentieke wereld/ paradijs te vinden maar die/dat niet blijkt te bestaan. Alma (betekenis: meisje, maar misschien een verwijzing naar de Alma Mater) is de gevoelige van de twee; is dol op engelen en wordt als puber in een buitenwijk van São Paulo verkracht door een groep jongeren; een zwarte wolk .
In Australië maakt zij van alles mee; heeft een week lang een verhouding met een kunstzinnige Aboriginal, maar ook aan dat ‘paradijs’ komt weer een einde en als engel heeft ze een bijna - verhouding met een Nederlandse man.

Het volgende verhaal is een Nederlandse man en literatuurcriticus, Erik Zondag, die naar een kuuroord gaat en daar een bekende van vroeger tegenkomt. Jawel: Alma.
Maar ‘Engelen horen niet bij mensen’.
De epiloog is heel interessant: daar komen we weer de schrijver uit het eerste verhaal tegen en Alma (als engel?), met de trein op weg naar Rusland. Dat is door 'boven' geregeld.
De schrijver mijmert over zijn pas geschreven boek: ‘Eén, twee jaren heb je met mensen geleefd [..] en daarna heb je ze op weg gestuurd, de wijde wereld in. Je hoopt dat het ze goed gaat, dat ze genoeg adem hebben om nog een tijdlang te bestaan. Je hebt ze alleen gelaten, maar het gevoel dat je hebt is dat zij jou alleen hebben gelaten. ‘

Met tegen de achtergrond het paradijsverhaal, wat je voortdurend in je achterhoofd moet hebben bij het lezen vind ik het een heel doordacht geheel.
Wanneer de schrijver met Alma in gesprek raakt over Paradise Lost zegt Alma: ‘Voor mijn gevoel is alles gebaseerd op een misverstand, en dan vind ik de straf eigenlijk te zwaar. Vindt u dat geen prachtig woord, misverstand? Alles is begonnen met een misverstand, en die reeks zet zich tot in het oneindige door. […] Weet u, eigenlijk vind ik de titel nog het mooist. In die zin is het verhaal natuurlijk eigenlijk nooit afgelopen. […] Heeft u weleens nagedacht over degene die het paradijs bedacht heeft? Een plek zonder misverstanden? De mateloze verveling die daar moet heersen kan alleen maar als straf bedoeld zijn. Zoiets kan alleen een slechte schrijver verzinnen.’ *

Zoo gaan zij hand in hand, zij’t ook met trage schreden,
Gebukt en ’t oog gevest op ’t eens zoo Zalig Eden,
Een vreemde Wereld in, die hun als woonplaats beidt.-

uit ‘Paradise Lost’ van John Milton

Een erudiet schrijver; het smaakt naar meer.




* 07-08-16
Hierover heb ik weer eens zitten nadenken. Ik heb dit type opmerkingen vaker gehoord.
Het slaat wel de plank mis. Een plek zonder misverstanden is niet vervelend en/of saai en wordt niet bedacht door een slechte schrijver.
Een plek mét misverstanden is niet leuk en verdrijft de verveling niet. Het ontaard altijd in moord en doodslag. Maar kennelijk is dat voor sommige mensen aantrekkelijk.





woensdag 3 augustus 2016

Jij zegt het



Geschreven door Connie Palmen in 2015. Ze kreeg er de Libris literatuurprijs voor.
Ik las de zevende druk uit 2016.
Een boek, geschreven vanuit het perspectief van Ted Hughes. Ted Hughes was/is een gerenommeerde Engelse dichter en schrijver. Hij overleed in 1998.

Getrouwd met Sylvia Plath, een Amerikaanse dichter.
Zij overleed in 1962 door zelfmoord na zeven jaar huwelijk en liet twee kinderen achter. Ted en Sylvia waren toen al uit elkaar na een scheve schaats van Ted.
Omdat het twee publieke figuren waren in Engeland rolde de hele media over Ted heen na de dood van zijn vrouw. Want ja, er moest een oorzaak zijn. Hij zweeg al die tijd.
Connie verwoordt het prachtig:
‘Vrienden en vijanden, kennissen en vreemden, hebben zich na haar dood op ons gestort als parasieten, zich voedend met ons bloed, zetten met hun vernauwde, beperkte blik een travestie neer van wie mijn vrouw echt was en dat soms vanuit de misselijkmakende veronderstelling dat ze mij steunden met haatdragende herinneringen aan haar. Ik heb de ooggetuigenverslagen van ons huwelijk met afschuw gelezen en elke openbaring van mijn privéleven ondergaan als een geseling. En ik heb gezwegen.’

Een jaar voor zijn dood kwam de gedichtenbundel ‘Birthday Letters’ uit waarin hij zijn kant van het verhaal naar voren bracht.

You were the jailer of your murderer –
Which imprisoned you.
And since I was your nurse and your protector
Your sentence was mine too.


Ted Hughes, The Blackbird uit de Birthday Letters

Het is gebaseerd op déze bundel dat Palmen haar roman schreef.
Ik had wel ooit eens die namen gehoord maar kende het verhaal niet. Nu ken ik het vanuit Teds perspectief al blijft het fictie. Dat moest ik mij wel steeds in gedachten houden.
Je voelt de liefde en machteloosheid en later verharding voor iemand met – in mijn ogen- een persoonlijkheidsstoornis maar begenadigd met een groot talent.
Ik zie ook dergelijke dingen in mijn omgeving en noem het voor mezelf ‘de tirannie van de mentaal zwakkere’.
Ik kan me ook voorstellen dat je eraan onderdoor gaat of dat er op zijn minst verharding/onverschilligheid optreedt ondanks de liefde. Een instinctief overlevingsmechanisme.
Het is een ingrijpend, dramatisch verhaal.
De vos (die je niet kunt vastleggen zoals een erfhond) en het vogeltje op het schutblad staan voor deze twee. Fluistert ze hem gouden bergjes in? Het lijken maden. Beeld van de dood in goud verpakt?

Mooie filosofische dingen staan er weer in:
‘Alles wat ontkend en onderdrukt wordt, elk conflict dat wordt weggemoffeld en verloochend – in een cultuur en in een individueel bestaan – zoekt een uitweg en keert zich uiteindelijk in een duivelse vermomming tegen het leven, gewelddadig, vernietigend. […]
Het geweld ontkennen, is het geweldoproepen.
Het kwaad ontkennen, is het kwaad oproepen.
In alle verhalen en gedichten is de ontkenning van het kwaad in onszelf de bron van alle ellende, en is inzicht en kennis de redding. Het kwaad kan ten goede worden aangewend door begrip, vormgeving, ritualisering. Daar zijn de literatuur en de religie voor bestemd.’



The hills step off into whiteness.
People or stars
Regard me sadly, I disappoint them.

The train leaves a line of breath.
O slow
Horse the colour of rust

Hooves, dolorous bells -
All morning the
Morning has been blackening,

A flower left out.
My bones hold a stillness, the far
Fields melt my heart.

They threaten
To let me through to a heaven
Starless and fatherless, a dark water.


Sylvia Plath, ‘Sheep in Fog’


maandag 1 augustus 2016

Barabbas


Geschreven door Pär Lagerkvist in 1950. In 1951 kreeg hij de nobelprijs voor de literatuur.
Dit boek is opnieuw uitgegeven in 2013 in de serie ‘christelijke klassieken’.
Uit die serie heb ik ook ‘de geweldenaars’, ‘dood van een non’, ‘stilte’ , en ‘het geschonden geweten’ gelezen.

Op zichzelf een gemakkelijk te lezen boek. Geschreven vanuit het perspectief van Barabbas, die vrijgelaten werd omdat het gepeupel er voor koos om Jezus te laten kruisigen.
Er zitten een paar kleine stukjes in het boek vanuit andere perspectieven geschreven en dat vond ik een beetje zwak; dissonanten die ik niet begrijp.
Alles is fictie want uit de Bijbel weten we verder niets van deze Barabbas die mogelijk een moord op zijn geweten had.
Toch spreekt het boek aan want in de zoektocht van Barabbas zouden velen zich kunnen herkennen.
Jezus fascineert hem en toch vind hij het lastig zich eraan over te geven en er voor te gaan. Wat moet je met ‘liefde’ wanneer je dat zelf nauwelijks hebt ervaren?
Hij blijft het hele boek door erg afstandelijk en hinken op twee gedachten maar soms overvalt hem toch een vorm van naastenliefde en gaat daar op zijn manier mee om.
Wanneer hij tenslotte toch aan het kruis belandt kan hij niets anders doen dan Jezus naspreken.

Barabbas: ‘zoon van vader’. Eigenlijk best een bijzondere naam zit ik me nu te bedenken; wat zou ermee bedoelt worden?
De algemeenheid? En dat weer in mannelijke vorm. De Bijbel blijft toch wel een ‘mannenboek’.
Of zoon van Vader? Met hoofdletter? Om te kennen te geven dat God er voor alle zonen is wat ze ook op hun geweten hebben?
In ieder geval heeft Barabbas met recht geweten wat het is wanneer er iemand in jouw plaats sterft.


vrijdag 29 juli 2016

Brieven over het kwaad



Een briefwisseling tussen Baruch de Spinoza en Willem van Blijenbergh uit 1664 – 1665.
Het is een hertaling uit 2012 van de oorspronkelijke brieven van de beide heren door Miriam van Reijen. Zij studeerde sociale filosofie en ethiek, en cultuur- en godsdienstsociologie en promoveerde in 2010 op iets van Spinoza. Zij schreef ook het uitgebreide voorwoord. Ik las een tweede druk uit 2015.

Bij het lezen van het boek van Steven Nadler werd mijn belangstelling gewekt door het feit dat ook Spinoza niet in een vrije wil geloofde. Dat heeft hij verder uitgewerkt in zijn ‘Ethica’.
Wel grappig dat wat ik voor mijzelf had bedacht al veel eerder door Spinoza was bedacht.

Ook in dit boek komt het ter sprake: centraal staat de vraag naar de verantwoordelijkheid voor het kwaad in de wereld: als God er verantwoordelijk voor is dat mensen een vrije wil hebben, is hij dan ook verantwoordelijk voor wat zij met deze vrije wil uitspoken?
Als christen ging Van Blijenbergh uit van een vrije wil en heeft een heel ander godsbeeld dan Spinoza. Dat verbaasde mij wel. Van Blijenbergh heeft kennelijk de Nederlandse Geloofs Belijdenis van Guido de Brès uit 1561 niet gelezen of wel gelezen en er niets mee gedaan.
Spinoza heeft heel andere ideeën en probeert dat te verduidelijken.

De beide heren hebben hetzelfde bouwjaar (1632) maar verschillen enorm van inzicht en blijven dat doen waardoor de briefwisseling van korte duur was.
Van Blijenbergh startte deze naar aanleiding van het boek van Spinoza over de filosofie van Descartes.
Het grote verschil tussen de mannenbroeders is dat Spinoza zich vrij voelt om te denken zoals hij denkt en dat van Blijenbergh wel wil denken maar nooit tegen de Bijbel in.
Hij hanteert altijd twee regels: 1. Filosoferen volgens het helder en onderscheiden begrip van zijn verstand en 2. Filosoferen naar het geopenbaarde woord ofwel de wil van God.
Wanneer ze botsen dan geldt de tweede regel en vertrouwde hij meer op het geschreven woord dan op zijn verstand. (p 77)
Ik maak er dan van: meer vertrouwen op zijn interpretaties van het geschreven woord.
Dat had Spinoza al snel door en zijn aanvankelijk enthousiasme bekoelde rap.
Hij schrijft dat hij ook aan de Schrift gezag toekent maar niet ‘zoals gewone theologen, vooral van het slag dat de Schrift altijd letterlijk neemt en alleen de oppervlakkige betekenis oppakt’

Het geheel lijkt op een forumdiscussie met een lengte aan berichten die men vandaag niet meer zou lezen. Laat staan overdenken.
Op fora moet je kort en bondig schrijven. Het ‘moet’ bijna op een smartphone-scherm passen anders wordt het niet gelezen. Het lezen zelf laat ook te wensen over maar dat was in de tijd van Spinoza en van Blijenbergh ook al zo.
Van Blijenbergh legt Spinoza in de eerste brieven van alles in de mond en daar knapt Spinoza enigszins op af.
Het is ook lastige materie en ik verdenk Spinoza ervan om te theoretisch te denken. In veel dingen ben ik het wel met hem eens: God is als schepper / voor Spinoza: God = natuur, verantwoordelijk voor deze aarde.
Hij bepaalt alles en daarmee is alles gedetermineerd.
‘mensen ervaren wel iets wat ze vrije wil noemen maar daarmee zeggen ze niets anders dan dat ze niet alle oorzaken van hun willen en handelen kennen, en het daarom toeschrijven aan henzelf als oorzaak. In feite is er echter voor alles een oorzaak, ook voor wat zich in de geest afspeelt.
‘Er bestaat in de Geest geen vrije wil; doch de Geest wordt genoopt dit of dat te willen door een oorzaak welke eveneens door een andere oorzaak bepaalt is, en deze wederom door een andere, en zo tot in het oneindige.’. (ethica II stelling 48)
Voor mij zo logisch als wat.

Het woord kwaad moet ook gedefinieerd worden. Volgens van Blijenbergh is kwaad iets doen tegen de Goddelijke wil en volgens Spinoza, die totaal niet antropomorf denkt, zijn goed en kwaad geen eigenschappen van dingen of gebeurtenissen. Ze hebben geen zelfstandigheid, het zijn ‘denk-dingen’, geen zijnswijze maar een zienswijze.
Mensen plakken er etiketjes op omdat ze dingen met elkaar vergelijken. Dan komt het één er beter vanaf dan het andere. Alles is echter volmaakt naar zijn aard. Zoals God het bedoeld heeft

Van Blijenbergh komt dan met een soort idee van de opmerking van Dostojewski (oké: die kwam twee eeuwen later) ‘zonder God is alles geoorloofd’. Maar dan in de zin van: als alles uit God voorkomt waarom is er dan goed en kwaad en maakt het dan nog uit wat je doet?
Het antwoord van Spinoza:
‘Als goed voor god zou betekenen dat de rechtvaardige voor god op de een of andere manier goed doet en de dief daarentegen een of ander kwaad ,dan antwoord ik dat noch de rechtvaardige noch de dief plezier of verdriet in god kan veroorzaken. Maar als uw vraag is of die twee manieren van doen, in zoverre ze iets feitelijks zijn en dus door god veroorzaakt, niet even volmaakt zijn, dan zeg ik, als men alleen op de manier van doen let, en op zo’n manier dat ze er allebei feitelijk zijn, dat ze allebei even volmaakt kunnen zijn. Maar als u dan vraagt of dan de dief en de rechtvaardige niet even volmaakt zijn? Dan antwoord ik daarop nee.
Want onder een rechtvaardig mens versta ik diegene die steeds verlangt dat iedereen het zijne bezit. In mijn Etica (die ik nog niet heb uitgegeven) heb ik laten zien dat dit verlangen in de vrome mensen noodzakelijk ontstaat vanuit de heldere kennis die zij van zichzelf en van god hebben.
En omdat de dief dit verlangen niet heeft, mist hij noodzakelijk ook de kennis van god en van zichzelf, dat wil zeggen het belangrijkste dat ons tot mensen maakt.
Maar als u misschien wilt weten wat u zelf motiveert om die handelingen die ik deugd noem, liever te verrichten dan andere handelingen, dan antwoord ik dat ik niet kan weten welke van het oneindig aantal mogelijke manieren god gebruikt om u tot zulke handelingen te determineren.’


Wat ik ervan heb geleerd is dat het precies definiëren en formuleren in een discussie zo belangrijk is.
Ook het goed naar elkaar luisteren of goed lezen. Te onderzoeken of je de ander echt begrijpt of op zijn minst proberen te begrijpen. Deze heren lagen te ver uit elkaar wat principes betreft.
Zij hadden te verschillende beelden bij de begrippen. Dat maakte het moeilijk.

Met het godsbeeld van Spinoza kan ik niet zo goed uit de voeten.
JHWH betekent: God is.
Alles wat je meer zou zeggen beperkt Hem. Een Zijnde. Schepper en Onderhouder. Ik betwijfel of dat kan samenvallen met de natuur.




zondag 24 juli 2016

Geduld met God


Geschreven door Tomáš Halík (1948) in 2007.
Ondertitel: ‘Twijfel als brug tussen geloven en niet-geloven’.
In 2014 vertaald in het Nederlands en ik las de derde druk uit 2015. In 2011 al bekroond met de Europese prijs voor het beste theologische boek.

Tomas Halik is een Tsjechische Rooms Katholieke priester, theoloog, filosoof en psycholoog.
Hij probeert een brug te slaan tussen geloof en scepsis, tussen christelijke zingeving en atheïstische levensoriëntatie, zo vermeld de achterflap.
Hij neemt Zacheüs uit de Bijbel als uitgangspunt. ‘Zacheüs die liever schuchter van een afstand toekijkt dan dat hij enthousiast meedoet’. Dan moet ik al wel grinniken: De atheïst als nobele schuchtere. Hij zou eens op Freethinker moeten gaan lezen. Zijn compaan Jos Strengholt is er op stuk gelopen en schreef daarna zijn ‘kleine catechismus voor freethinkers’.
Aan dat type atheïsten wijdt hij ook wel een bladzijde (p. 102) en ik begrijp het wel: atheïsten, ik noem ze antitheïsten, durven de dingen gewoon recht voor z’n raap te zeggen in tegenstelling tot gelovigen. Daardoor scheppen ze duidelijkheid. Op het vrijdenkersforum heb ik dan ook meer geleerd dan op gereformeerde fora omdat ik gedwongen werd om na te denken en kwam ik tot de ontdekking dat ik veel te weinig weet. Daar probeer ik nu de rest van mijn leven wat aan te sleutelen.
Halík verstaat onder atheïsten de zoekers en twijfelaars. Voor mij zijn dat agnosten en ietsisten.
Díe types als Zacheüssen benoemen, dat begrijp ik.

Ook Halík voelt zich soms beter thuis bij atheïsten (lees dus agnosten, ietsisten en randkerkelijken) dan bij gelovigen. Alleen weigert hij net als ik om God af te schrijven maar om geduld te hebben. Vormgegeven in Geloof, Hoop en Liefde.
Omdat ik het boek van een vriendin te leen had kon ik er niet naar hartenlust in krassen en strepen.
Jammer, want het boek had grijs gezien van het potlood. Er zijn dingen waar ik het mee eens ben en heel mooi vind en er zijn dingen waar ik zo mijn vraagtekens bij heb.
Het is wel lastig om een samenvatting te geven. Een paar dingen:
Halík benoemt verschillende dingen, opgedeeld in hoofdstukken en probeert inzicht te scheppen en adviezen te geven.
De meest atheïsten zijn niet afgeknapt op het geloof maar op het instituut kerk. Het lijkt alsof die ongelovigen alles achter zich hebben gelaten maar het is de kunst om daar doorheen te prikken en dan niet te gaan vertellen hoe het zit maar om naast die mens te gaan zitten en eerlijk te zijn over je eigen twijfels en tekortkomingen.
Dit staat natuurlijk al in alle mogelijke missionair bevlogen boeken van deze tijd. Niets nieuws dus.
Halík pleit voor een open houding tegenover al die verschillende Zacheüssen aan de rand van de kerken die vaak bevolkt worden door ‘standaard' parochianen.
Onwillekeurig moest ik denken aan onze ‘kerktuinman’ die alle verschillende heesters rondom onze kerk in dezelfde bolvorm snoeit. Ik moet daar altijd om grinniken en hoop intussen maar dat onze dominees een andere kijk hebben op hun vak.

God is een mysterie. Ja dat klopt.
‘Het is Gods bedoeling om te leven met het mysterie.’
Dan verslik ik mij. Weer iemand die exact meent te weten wat Gods bedoeling is. Dan verdenk ik hem er van in zijn eigen zwaard te vallen.

‘Rijp geloof is een geduldig wachten in de nacht van het mysterie’ (P. 105)
Mmm, geduld hebben, ja. Maar met een eindeloze ‘godsverduistering’ genoegen nemen, nee.
Hij noemt al eerder het voorbeeld van Theresia de Lisieux.
Als protestants meisje kende ik haar niet.
Volgens Halík was op haar sterfbed haar geloof totaal verdwenen. Alleen de liefde bleef. Hij wil daarmee zeggen dat zelfs de grootste gelovige daarmee te maken kan krijgen maar mij bevreemdt het. Zo heb ik notoire atheïsten ook zien sterven.
Wanneer je niets merkt van God heb je een rijp geloof. Ben je door zo’n verklaring niet bezig jezelf te bedotten? Of is hij bezig de grote baas niet af te vallen? Ze is tenslotte heilig verklaard.
Is dat geen cognitieve dissonantie om de leegte te verklaren? Want zo kun je natuurlijk alles met een vroom sausje overgieten. Daar ben ik nog niet uit.

Waar Halík over valt is de leer van ‘verzoening door voldoening’. Kennelijk komt die bij Anselmus van Canterbury (1033-1109) vandaan. Daarin begrijp ik hem wel. Ik heb me ook al zo vaak afgevraagd waarom God toch een offer nodig heeft terwijl Hij in het OT ergens schrijft dat Hij eigenlijk geen offers wil. Waarom toch zo’n ingewikkelde ‘constructie’ met bloedvloeiing. De ‘Heidelberger’ geeft daar ook niet echt een duidelijk antwoord op.
Nu zie ik het meer zo: Offers zijn niet nodig voor God maar offers zijn nodig voor de mensen. Om de mens duidelijk te maken dat de schuld is vereffent. Het schuldgevoel kan van de baan. Dus niet om God 'af te kopen'.
Want wat was de eerste emotie na de zondeval? Het gevoel van schuld. Dat kan een mens verlammen. Dat is vast niet de bedoeling. (Waarom heeft God de mens zo gemaakt? Dat is dan weer een interessante vervolgvraag.)
Zo werden in de OT tijd door de (schuld)offers genoegdoening gedaan. In het NT werd door Godzelf in Jezus Christus dat definitief gedaan.
Jezus stond op uit de dood zodat we over Zijn dood voor ons ook geen schuldgevoel behoeven te hebben. Die bevrijding geldt voor iedereen die gelooft.
Voor mij weer een ander aspect van het paasverhaal, net als het aspect van verantwoordelijkheid nemen over deze kosmos door God in Jezus.
Verzoening door voldoening: helaas voor Halík en mij staat het toch echt letterlijk in de Bijbel.
Bijvoorbeeld Rom 5: 11; 2 Kor 5:18 en 19; Hebr 9:15; 1 Joh 2:2; 1 Joh 4:10.

Af en toe dacht ik dat ie te zweverig werd wanneer hij het mysterie teveel omarmt maar later relativeert ie weer:
'Geloof zonder kritische vragen verandert in een saaie en levenloze ideologie en infantiele dweperij, of in fundamentalisme en gevaarlijk fanatisme. Rationaliteit zonder spirituele en ethische impulsen uit de wereld van het geloof is echter net zo eenzijdig en gevaarlijk, en kan uitmonden in een cynisch pragmatisme of een verbitterde scepsis.' (p.89)

Nog een mooie quote van Ronald Rolheiser die door Halík wordt aangehaald (er worden veel mensen aangehaald; het is echt een belezen man, die Halík. *grinnik*) :
‘Los van een reële, historisch verankerde gemeenschap, met welke fouten dan ook, ligt de weg open voor een leven zonder confrontatie, maken we van religie een privéfantasie die we naar believen delen met gelijkgezinden, die ons nooit zullen tegenspreken op punten waar we uitdagingen het hardste nodig hebben.[…] In gemeenschap openbaart zich de waarheid en fantasieën worden verjaagd.’


woensdag 20 juli 2016

Aantekeningen uit het dodenhuis


In 2015 is een heruitgave verschenen van de ‘Aantekeningen uit het dodenhuis’ van Fjodor Michailovitsj Dostojevski 1821 - 1881 wat hij schreef in 1862.
In 1968 is het voor het eerst uitgegeven in Nederland.
Ik las een digitale editie naar de vijfde druk met een uitgebreid voorwoord van Jan Brokken.
Dit boek vestigde Dostojevski's naam als schrijver. Hij was zelf politiek dwangarbeider in zo’n kamp van 1849 -1853. In dit boek beschrijft hij zijn ervaringen aan de hand van de hoofdrolspeler Aleksandr Petrovitjs, een adellijke intellectueel die in een werkkamp in Siberië belandt omdat hij iets vaags op zijn kerfstok heeft.

Volgens kenners zitten in die vier jaar opsluiting van Dostojewski de kiemen van zijn hele oeuvre, in het bijzonder van 'Misdaad en straf' en ‘de gebroeders Karamazov’ die ik ook allebei heb gelezen. In ‘de Idioot’ ben ik wel eens begonnen maar helaas. ‘De gokker’ heb ik ook ooit eens gelezen maar daar weet ik weinig meer van.
Wanneer je weet dat sommige personages uit zijn latere boeken hierin al in de kiem aanwezig zijn is het wel grappig om daarnaar te zoeken.
In de medegevangene Alej zie ik bijvoorbeeld Aljosja uit ‘de gebroeders Karamazov’.

Het was mijn bedoeling ons hele kamp en alles wat ik in die jaren heb doorgemaakt, samen te vatten in één breed opgezet, overzichtelijk beeld. Ik weet niet of ik dat doel bereikt heb. En het is ook niet aan mij om dat te beoordelen.’
Ergens aan het eind bij zijn vrijlating schrijft hij:
‘Zo kwam het dus dat ik bij onstentenis (het ontbreken) van boeken onwillekeurig was afgedaald in mijn eigen innerlijk, mezelf problemen voorlegde en die trachtte op te lossen, soms werkelijk martelende problemen…….maar dat zijn allemaal dingen die je niet zo gemakkelijk aan derden kunt duidelijk maken.’
Wel, duidelijk is dat hij in zijn andere boeken verschillende vraagstukken verder heeft uitgewerkt.
Dostojewski is een waarnemer. Hij heeft de mensen van het strafkamp bestudeerd en in dit boek mooi weten weer te geven. Aantekeningen uit een dodenhuis voor de levenden.
Gebrek aan psychologisch inzicht kan hem niet verweten worden. Dat is zijn kracht; het waarnemen en raak weten te typeren.
In een cursus kunstgeschiedenis leerde ik dat veel kunstenaars beroemd zijn geworden, niet omdat ze zo geweldig schilderde maar omdat ze vernieuwend bezig waren voor hun tijd. Zou dat met Dostojewski ook het geval zijn geweest? Dat zijn waarnemingen en doordachte hersenspinsels op deze manier nog nooit in woorden waren gevangen en dat het daardoor opeens veel herkenning gaf bij de lezers?
Ik zou het me zomaar kunnen voorstellen.

Ergens deelt hij deelt de mens in in groepen: de kinderlijken en eenvoudigen waren de grootste klets- en schaapskoppen. De overigen, de zwijgzamen kun je indelen in goeden en slechten, opgewekten en verzuurden.
Die verzuurden waren in de meerderheid en bemoeiden zich vooral met de anderen en weigerden zichzelf bloot te geven.
De goeden waren in de minderheid, hielden hun verwachtingen voor zich maar hadden hoop en geloof.
Dan was er nog een groepje ‘volslagen vertwijfelden’. Die konden zomaar ontploffen.
Maar: ‘de werkelijkheid streeft naar verbijzondering. Ook in ons kamp had iedereen een eigen, persoonlijk leven, hoe dan ook.’

Beschrijvingen van de jaarlijkse (!) badbeurt, het kerstfeest en een zelfgemaakt toneelstuk worden uitgebreid beschreven en zijn soms langdradig.
Er zijn verhalen over het ziekenhuis, over de dieren in het kamp, over vriendschap en vluchtpogingen.
Wat mij ook opviel was het communisme avant la lettre in deze kampen die naar onze maatstaven nog enigszins open waren. Alles was voor iedereen of je wilde of niet. Alle type misdadigers zaten door elkaar; een moordenaar van zes mensen tussen de politieke gevangenen. Lag iemand dwars dan kreeg ie zweepslagen.
Hij onderstreept – uit ervaring - het belang van het beschikken over eigen geld, van verantwoordelijkheid, van respect en van bezigheden. Hij benoemt het gevaar van ‘dienstkloppers’ die naar de letter van de wet leven, ‘met voorbijzien van de geest ervan’.
Ik heb weer veel markeringen.
Een bloemlezing:

Daarom voerden roddel, intriges, ouwewijvenpraat, bekvechterij en kwaadaardigheid altijd de boventoon in dit infernale bestaan. Geen vrouw kon het in achterklap tegen sommige van deze ruige gasten opnemen.

Het systeem van tuchthuis en dwangarbeid corrigeert vanzelfsprekend geen enkele misdadiger; het straft hem slechts en beveiligt de samenleving tegen verder aanslagen van de boosdoener op haar rust. Tuchthuis en dwangarbeid doen niets anders dan haat, dorst naar verboden genietingen en een ontstellende lichtzinnigheid in de misdadiger ontwikkelen.

De gedachte is wel eens bij mij opgekomen dat als men de mens totaal zou willen vermorzelen, vernielen en op de gruwelijkste wijze straffen, zodat zelfs de meest afschuwelijke moordenaar al bij voorbaat voor zo’n straf zou terugdeinzen, men niet anders hoefde te doen dan het werk het karakter van volledige, absolute nutteloosheid en zinloosheid te geven.

Later leerde ik inzien dat er behalve vrijheidsberoving en gedwongen arbeid in het tuchthuisbestaan nog een andere kwelling bestaat, die wellicht alle andere in hevigheid overtreft en wel: het gedwongen samenleven.

In welk milieu of welke omstandigheden ook, altijd en overal kent ons volk van die vreemde persoonlijkheden die de vreedzaamheid zelve zijn en soms verre van lui, maar wier lot het is altijd paupers te blijven. En zij zullen er ook altijd zijn. Het zijn altijd eenzamen, slonzen, ze kijken onveranderlijk een beetje schuw en terneergeslagen uit de ogen, ze worden altijd van het kastje naar de muur gestuurd en als manusje-van-alles misbruikt, vooral door nietsnutten en nouveaux riches en parvenu’s. Iedere verantwoordelijkheid, ieder initiatief betekent voor hen misère en pressie. Zij lijken wel geboren met de ingebouwde voorwaarde zelf nooit iets op touw te zetten, niet op eigen wilskracht te leven, maar om altijd knechtje voor een ander te spelen en naar andermans pijpen te dansen; hun bestemming is het om andermans bevelen uit te voeren.

De mens is een schepsel dat aan alles went, en dat is geloof ik wel de beste definitie die van hem gegeven kan worden.