Dit boek vond ik de grootste kluif tot nu toe. De ‘top’ van het chiasma. Het belangrijkste met de morele regels.
Leviticus of Wajikra (= God riep) is een boek vol met
regels. Maar die regels beginnen eigenlijk al in het laatste gedeelte van het
boek Exodus. Over de offerdienst, heiligheid en reinheid. Over de
infrastructuur van gerechtigheid en rechtvaardigheid voor het leven.
Wij zijn geschapen naar Gods beeld maar worden ook opgeroepen om te handelen
zoals Hij. Leviticus gaat dus niet zozeer over de geschiedenis van het Joodse
volk, maar over de morele regels. En dan niet de regels om de regels (halacha) maar juist ook om karkatervorming.
‘De wet verwijst naar iets dat de wet overstijgt’ (p 273) Dat zie ik weer terug in Jezus. Hij had dat
als Jood meer door dan een ander wanneer hij oproept om wanneer iemand je
vraagt een mijl met hem te gaan, je dan twee mijlen gaat. (Matt 5: 41)
Een boek over taal dat het fundament is van alles; het Woord, zoals ook weer in
het evangelie van Johannes terugkomt.
In dit boek wordt duidelijk dat God transcendent is maar ook immanent. Hij is
transcendent omdat Hij de geschapen werkelijkheid te boven gaat en Hij is
immanent omdat Hij de mensen nabij komt en in de geschiedenis handelt.
Onderwerpen om te onthouden, maar het is een lastige keus:
Wanneer je Sacks leest voel je de liefde van God juist ook door,
wat wij het Oude Testament noemen. God is daar niet de knorrige, wrekende God
die er door zoveel mensen van gemaakt wordt als een tegenstelling met de liefdevolle
God van het Nieuwe Testament.
Het is een kwestie van goed lezen en proeven. Ja, God werkt langzaam/ evolutionair
en in de Thora wordt de waarheid ontvouwd als een verhaal in tegenstelling tot
de filosofie die de waarheid ziet als een redelijk systeem.
God openbaart Zich door de schepping, de verlossing en de openbaring. (p 40)
met een verwijzing naar Jeremia 18: 18 en Ezechiël 7: 26.
Het liefhebben van je naaste komt al in het OT naar voren evenals het
liefhebben van de vreemdeling. Lev. 19:33 “Als er een vreemdeling bij jullie in het land
komt wonen, dan mogen jullie hem niet slecht behandelen. 34 Een
vreemdeling moet net zo behandeld worden als een Israëliet. Jullie moeten net
zoveel van hem houden als van jezelf. Want jullie zijn zelf ook vreemdelingen
geweest in Egypte. Ik ben jullie Heer God.”
In Ex. 23: 9 en Deut 10: 17 – 19 komt het nog een keer voor.
Het kwaadspreken.
Heel uitgebreid gaat Sacks daarop in. Dat is een ‘doodzonde’ oftewel een zonde
tot de dood. Het ‘lasjon hara’ verwijst naar uitspraken die wáár zijn maar minachtende
uitlatingen zijn over anderen. Over het effect van woorden en de manier van
spreken.
Sacks noemt bijvoorbeeld het cyberpesten de lasjon hara van de eenentwintigste
eeuw.
Het kan dodelijk zijn. De vrijheid van meningsuiting is belangrijk maar houd
altijd de waardigheid van de ander in de gaten.
Het woord ‘metsora’ / melaatse is aan lasjon hara verwant. Zulke
mensen werden uit de maatschappij verbannen.
Hoe zit het met al die geboden voor offers terwijl God door Jeremia
(7: 22 -23) laat zeggen:
“Want Ik heb met uw vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uitvoerde,
niet gesproken, noch hun geboden van zaken des brandoffers of slachtoffers.
Maar deze zaak heb Ik hun geboden, zeggende: Hoort naar
Mijn stem, zo zal Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn; en
wandelt in al den weg, dien Ik u gebieden zal, opdat het u welga.”
Ook voor Sacks een moeilijkheid maar hij legt het als volgt
uit: Het offerstelsel maakte geen deel uit van Gods bedoeling. Dat kwam
allemaal pas na de zonde met het gouden kalf. (Ex 32)
Toen voelde het volk zich verlaten door Mozes die op de berg Sinaï was en maar
weg bleef.
Ze hadden iets zichtbaars nodig.
Ik kan me daar iets bij voorstellen. In Egypte waren er tempels en allerlei religieuze
rituelen. Het volk Israël had een God waar ze eigenlijk een beetje bang voor
waren en verder alleen woorden. Best lastig. Ook via het NT hebben we zichtbare
tekens gekregen.
Mensen hebben dat nodig. Zalig die niet zien en toch geloven. Het probleem bij de joden is, denk ik, dat die offercultus zo'n eigen leven is gaan leiden wat beslist niet de bedoeling was. Jezus veegde niet voor niets dat tempelplein schoon.
Nog een belangrijk punt wat Sacks aansnijdt is de
gezamenlijke bestemming en verantwoordelijkheid die de joodse identiteit
bepaalt. Joden zijn binnen de religie geen individualisten. Ze zijn een geloofsgemeenschap.
Een wij – Gij.
Daardoor vind ik de verbondsdoop steeds meer overtuigender worden dan de geloofsdoop.
Dat bokje wat niet gekookt mag worden in de melk van de
moeder.
Zo’n wonderlijke regel die in vele discussies opdook.
Sacks gaat er ook vanuit dat de melk een symbool van leven is en het vlees symbool
van de dood. Die twee gaan niet samen.
In de wekelijkse parasja die ik toegestuurd krijg ziet de negentiende eeuwse rabbijn
Leiner de melk als een symbool van gematigdheid en rust. Het bokje symboliseert
het tegendeel: besluitvaardigheid en snelheid. Twee werelden die niet bij
elkaar passen. Hij komt tot dit idee omdat de regel van het bokje en de melk zo
verdwaald lijkt te staan tussen andere regels. Leiner betrekt die regels erbij
en komt tot deze conclusie.
Ik vind de eerste sterker en hou het daarbij. Meteen vind ik
dit het mooie van het jodendom. In het jodendom wordt niets in beton gegoten
zoals in de gereformeerde leer. Alles wordt van verschillende kanten bekeken en
bediscussieerd. Alles wat je erin vindt is goed. Voor veel van die gereformeerde mensen, die
alles graag hermetisch dicht timmeren is dat bedreigend maar ik voel me daar
heel goed bij.
Hoe kunnen wij tenslotte weten wat waarheid is? We kunnen die hooguit benaderen
met een open hart en open mind.
Op déze manier helpt het Boek der boeken ieder op zijn/haar eigen pad stukje
bij beetje het leven door. Maar misschien denk ik nu toch weer te individualistisch.
Genesis en Exodus die hieraan vooraf gaan zijn Hier te vinden.