Helaas staan in deze digitale editie geen plaatjes van Hans Holbein, Den Jongeren.
Het is een ‘ode’ aan de dwaasheid en het meest bekende werk van Erasmus. Regelmatig moest ik wel grinniken. Je weet soms niet of ie nou serieus is of niet. Maar dat geeft de kracht van het werk aan.
De Zotheid is geboren op de eilanden der gelukzaligen, gezoogd door Methe =dronkenschap en Apaedia= onwetendheid.
Haar gevolg bestaat uit allerlei negatieve eigenschappen: eigenliefde, vleierij, genotzucht en onverstand.
De zotheid van vriendschap, van liefde, van oorlog en de nadelen van wijsheid; alles krijgt een veeg uit de pan.
‘Als de stervelingen allen omgang met de wijsheid geheel vermeden en hun leven in onafgebroken verkeer met mij doorbrachten, dan zou er zelfs geen ziekte als ouderdom bestaan, maar zij zouden het geluk smaken van een eeuwige jeugd. Ziet gij dan niet, dat die sombere zwaarhoofden, die hun leven deels aan wijsgerige studiĆ«n, deels aan ernstige en moeilijke zaken gewijd hebben, meestal, voordat zij geheel volwassen zijn, reeds den last des ouderdoms gevoelen, blijkbaar, omdat zorgen en onafgebroken ernstig nadenken langzaam maar zeker hun geest en hun edelste levenssappen uitputten?’
Maar ook personen moeten het ontgelden: van dichters tot rechtsgeleerden, van taalmeesters tot monniken en theologen.
Rechtsgeleerden zijn zelfingenomen, wijsgeren denken dat zij alleen wijs zijn en godgeleerden zijn laatdunkend en prikkelbaar en staan altijd klaar om iedereen angst aan te jagen.
Alles en iedereen wordt op de hak genomen vanuit de blik van ‘Zotheid’.
Wanneer je die bril op hebt kan ik mij voorstellen dat er van alles nogal ridicuul op een mens kan overkomen.
‘In heel zijn leven ontvlucht de vrome de dingen, welke met het lichaam verwant zijn, en voelt zich met onweerstaanbare macht tot het eeuwige, het onzichtbare, het geestelijke getrokken. Het natuurlijk gevolg van het hemelsbreed verschil van gevoelen tusschen dezen en genen omtrent alle dingen is, dat volgens de eene partij de andere aan waanzin lijdt, hoewel deze benaming met meer recht aan de vromen toekomt dan aan de groote menigte, als ik tenminste goed zie.’
Erasmus verwijst heel vaak naar al dan niet wijze personen uit het verleden. Die worden allemaal in noten vermeld. Veel van hen zeggen me niet zoveel.
Zelfs verwijst hij een keer naar zijn eigen geschrift de ‘Adagia’: een verzameling van Griekse en Latijnse spreekwoorden. In hoofdstuk LXI. Hij gebruikt in dit boek ook nogal veel spreekwoorden en gezegdes.
Regelmatig kwam ik de naam ‘Scotus’ tegen en ik neem aan dat hij Duns Scotus daarmee bedoelde.
Ik heb niet alle nootjes nagevlooid.
Dat Erasmus geen hoge dunk heeft van vrouwen bewijst hij in zijn ‘besluit'.
‘Zijt gij soms van oordeel, dat ik in mijn spreken wat al te uitgelaten of al te lang van stof geweest ben, bedenkt dan, dat het niet alleen de Zotheid, maar ook een vrouw was, die het woord heeft gevoerd. Doch herinnert U desnietttemin ook dit Grieksch spreekwoord: een gek kan ook dikwijls een woordje, dat van pas is , spreken, tenzij ge soms mocht van oordeel zijn, dat dit volstrekt niet op vrouwen slaat.’
Klopt ja, het is vrouwe dwaasheid ('ivveleth in het Hebreeuws) maar ook vrouwe wijsheid (chokmah).
Helaas heeft vrouwe Zotheid ook van wijsheid geen hoge pet op. Zo dwaas is zij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten