In het RD van 18 juli een kritische beschouwing door negen wetenschappers op
het boek van Gijsbert van den Brink. Wat ik niet helemaal begrijp want van den Brink heeft als startpunt: Wat, als de evolutietheorie wèl waar is.
Eens kijken of ik daar met een geïnteresseerde-leek-huisvrouwenhoofd chocola van kan maken.
1. Ontstaan van leven
Hoewel het ontstaan van het leven strikt genomen niet tot de evolutiebiologie behoort, moet het leven toch op de een of andere manier zijn ontstaan. Zelfs de meest primitieve levensvormen blijken zo complex opgebouwd en gecodeerd dat de kans op toevallig ontstaan verwaarloosbaar klein is. Ook de meest eenvoudige levensvormen moeten systemen hebben om zich tegen de buitenwereld te beschermen, energie te gebruiken, bouwstenen te maken, zichzelf te repareren, zich te vermenigvuldigen en informatie op te slaan. Deze zes verschillende systemen zijn onderling van elkaar afhankelijk en blijven los van elkaar niet in stand. Er worden steeds meer factoren ontdekt die het steeds onwaarschijnlijker maken dat leven spontaan is ontstaan.
Dit argument kunnen we laten voor wat het is. Van den Brink laat de
Abiogenese ook voor wat het is en legt dat uit in zijn boek.
2. Informatie
De grote hoeveelheid informatie in het erfelijk materiaal is een kenmerk van levende wezens. In de genetica gebruikt men dan ook termen die met informatietechnologie te maken hebben. Zelfs de meest eenvoudige levensvormen hebben een genetische code (DNA) bestaande uit enkele honderdduizenden baseparen. Er zijn geen mechanismen bekend die voor volledig nieuwe erfelijke informatie kunnen zorgen, zoals bijvoorbeeld nodig is voor het ontstaan van leven of van nieuwe levensvormen. De complexiteit van de eenvoudigst denkbare genetische codes maakt het ontstaan ervan door toevalsprocessen onmogelijk. Werner Gitt, emeritus hoogleraar informatiekunde, stelt dan ook dat informatie alleen van een intelligente bron afkomstig kan zijn. De grote hoeveelheid informatie in het DNA is wellicht het meest steekhoudende argument voor ontwerp en tegen macro-evolutie.
De crux in deze opmerking zit volgens mij in
‘volledige nieuwe erfelijke informatie’. Nee dat denk ik ook niet. Nieuwe erfelijke informatie gaat met hele kleine stapjes tegelijk.
Kort geleden zag ik op you tube
een filmpje van een mevrouw met haakwerkjes. Zodra je in je haakwerk één enkele ‘losse’ toevoegt en dat standaard volhoudt krijg je een heel ander eindresultaat.
Over toevalsprocessen zal van den Brink w.s. ook zo zijn bedenkingen hebben.
Gek is dat toch. Wanneer je vóór evolutie bent denkt men meteen dat je anti-God bent. Rare kronkel.
3. Weesgenen
Weesgenen zijn genen die we alleen in één soort of een kleine groep soorten aantreffen. Verschillende groepen organismen hebben verschillende weesgenen. Het betreft unieke functionele DNA-informatie waarvoor geen evolutionaire voorgeschiedenis bedacht kan worden. Deze genen bevatten dus informatie die de scheidslijn bepaalt tussen soortgroepen, als afzonderlijke scheppingen.
Nooit van gehoord, maar dat kan aan mij liggen. Verder: er kan
op dit moment geen voorgeschiedenis bedacht worden. Waarschijnlijk vindt het zijn oorsprong in het ‘Junk-DNA’ en daar is nog lang niet alles over bekend.
4. Weinig verandering
In lagen waarvan wordt verondersteld dat ze 425 miljoen jaar oud zijn, is DNA aangetroffen van bacteriën dat identiek is aan het DNA van nu levende bacteriën. In zogenaamd pakweg duizend miljard generaties zijn deze bacteriën niet noemenswaardig veranderd. Zeer langdurige laboratoriumexperimenten met organismen die zich snel voortplanten, bevestigen dat informatie niet toeneemt en dat er geen macro-evolutie optreedt.
Er zal ongetwijfeld ook DNA zijn wat niet veranderd in de tijd. Wanneer er niets wordt toegevoegd aan je ‘haakwerk’ blijft het altijd hetzelfde.
5. Functieloos DNA
Lange tijd werd gedacht dat een groot deel van het DNA functieloos was, het zogenaamde ”junk-DNA”. Dit werd als een bewijs voor macro-evolutie gezien. Een uitgebreid onderzoeksproject, Encode, heeft echter aangetoond dat het merendeel van dit zogenaamde junk-DNA wel degelijk een functie heeft. In het deel van het genoom dat geen coderingen voor eiwitten bevat, worden steeds meer functies ontdekt. Verder blijken de genomen niet uit virusrestanten te bestaan, maar uit genetische elementen die het genoom en de vouwing van eiwitten nauwkeurig controleren, en ook invloed hebben op welk deel van het genoom al dan niet overgeschreven en vertaald moet worden naar eiwitten. Ook fungeren ze als verspringende schakelaars die snelle aanpassingen, aan bijvoorbeeld koude of droogte, mogelijk maken, juist omdat ze programmatuur (eiwit-coderende genen) aan- en uit kunnen schakelen, of zijn ze betrokken bij het driedimensionaal vouwen van DNA. Het grootste deel van het genoom heeft dus een functie. Dat sluit aan bij de gedachte van een intelligent ontwerp.
Ook dat zal van den Brink niet ontkennen denk ik zo.
6. Pseudogenen
Pseudogenen zijn genen die kapot zijn. Dat wordt veroorzaakt door mutaties. Die zijn prima te verklaren met een degeneratiemodel. Als prof. Van den Brink aangeeft dat het voor hem een bewijs van gemeenschappelijke afstamming is dat mensen een kapot gen voor het maken van vitamine C hebben, negeert hij de voor de hand liggende optie dat Adam en Eva oorspronkelijk een intact gen hadden, maar dat dit nadien kapot is gegaan.
Ja en? Heeft dit gevolgen voor het theologisch doordenken? Misschien hadden de Neanderthalers ook wel zo’n gen.
7. Reparatiesystemen
Binnen de evolutietheorie wordt gedacht dat mutaties van het DNA de motor kunnen zijn voor verbetering en innovatie. Een dergelijke motor is echter schadelijk. Mutaties van het DNA van lichaamscellen veroorzaken tumoren en in de geslachtslijn leiden ze tot erfelijke ziekten en ernstig selectief nadeel. Gelukkig worden de duizenden mutaties die dagelijks optreden in het DNA van elke cel voortdurend gerepareerd door mutatiereparatiesystemen. Zulke reparatiesystemen kunnen niet tot stand zijn gekomen via mutaties.
Hier weet ik te weinig van af. Wel dit: wanneer mutaties in het DNA van lichaamscellen
ongebreideld voortwoekeren ontstaan er tumoren.
8. De uitzonderlijke mens
Voor evolutionisten is de overeenkomst tussen mens en chimpansee een argument voor universele gemeenschappelijke afstamming. Als we echter op de verschillen letten, dan bestaat er een grote kloof tussen aap en mens. Dan bedoelen we niet alleen anatomische of genetische verschillen. De mens is drager van Gods beeld, heeft een ziel en daarnaast een uniek spraak- en denkvermogen, een creatief scheppend vermogen, religieus besef, een gevoel voor en een waardering van schoonheid en moreel besef van goed en kwaad. Deze lijst is met honderden voorbeelden uit te breiden. Hoe kunnen die door evolutionaire processen zijn ontstaan?
Dat moet u aan God vragen. Ik denk weer aan Gen 2:7.
Nogmaals: De vraag van het boek was: stel dat evolutie waar is wat dan?
Bij de ondertekenaars staat ook de naam van Zoutewelle die door van den Brink ook genoemd wordt in zijn boek.
Ik herkende het. Ik zat toen ook voor de TV en nam met verbijstering kennis van de opmerking van Zoutewelle.
Wanneer de evolutietheorie waar blijkt te zijn, verliest hij zijn geloof.
Welk geloof hang je dan aan vroeg ik me af? Een geloof dat gebaseerd is op een bepaalde manier van lezen i.p.v. het vertrouwen op een Almachtige God? Een hermeneutisch geloof?
Is deze manier van geloven misschien kenmerkend voor alle creationistische wetenschappers? Zijn ze daarom zo fel tegen een ander model?
Maar dan ligt het niet aan het model maar aan hun wonderlijke manier van geloven.
05-08-17
Op
'sterrenstof' zijn artikelen verschenen die deze beschouwingen ietsje beter weerleggen.