Omdat ik in Italië op vakantie was pasten deze boekjes prima in de sfeer. Ik ben niet dol op Nederlandse boeken wanneer ik op reis ben. In Nederland moet ik me er al toe zetten maar in het buitenland vergeet ik het liefst helemaal dat er Nederlands schrijvende auteurs zijn. Oké, een enkele uitzondering daar gelaten.
Dat veel te serieuze literaire sfeertje ……blèèh.
Vasari was zelf architect en kunstschilder en een vriend van Michelangelo Buonarotti.
Hij beschrijft de levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten die bij hem bekend waren en bekritiseerd, of steekt de loftrompet over hun kunstwerken. De eerste kunsthistoricus.
Geboren in Florence in 1511 gaat het dan vooral over personen uit die omgeving.
Als gelovige herkende en erkende hij de door God gegeven creativiteit in de mens. Hij noemt Bezaleël en Aholiab die als eersten van God de opdracht kregen en leerden om creatief te zijn in het maken van de attributen voor de tabernakel. (Exodus 31)
Maar hij noemt ook de Grieken, de Chaldeeën en de Etrusken die er anders over dachten.
Ver voordat de Goten (Visigoten en Ostrogoten) de ondergang van het West Romeinse rijk bewerkstelligde en de boel vernielde lag de beeldhouwkunst al op haar gat. Dat was iets minder het geval met de architectuur. Veel waardering kon Vasari niet opbrengen voor de kunstvormen van de Noordelijke volken.
O.a. De San Vitale in Ravenna, waar wij zijn geweest, vond hij weinig doordacht en architectonisch niet goed. ‘Ze zijn indrukwekkend groot, maar nog bijzonder amateuristisch van architectuur.’
Jammer dat hij met geen woord rept over het interieur.
Pas na het jaar 1000 was er de weg omhoog wat kunst betreft. Alweer volgens Vasari.
‘Immers, wanneer ze (de kunstenaars) zien hoe de kunst van eerst heel klein tot de grootste hoogte kon stijgen en hoe zij daarna ook weer in kon storten tot een niveau dat er niets van overbleef, dan kunnen ze daar lering uit trekken.’
Deden ze dat in deze, nihilistische tijd ook maar eens wat meer. Naar mijn idee zitten we op zo’n dieptepunt. We hebben een nieuwe Renaissance nodig in meer dan alleen kunstzinnig opzicht.
Vasari begint na zijn voorrede met Giovanni Cimabue, omdat hij een begin maakte met een nieuwe manier van tekenen en schilderen. Cimabue was de leermeester van Giotto, die ik meer heb leren kennen tijdens kunstgeschiedenismodules.
Hij schrijft eenvoudig en beëindigt elk hoofdstuk met de frase: ‘einde van het leven van….
Veel van wat hij beschrijft bestaat niet meer. Verwoest, gestolen, ingestort of eroverheen gebouwd.
En sommige weetjes zijn wel aardig zoals die van de ‘David’ van Michelangelo wiens arm eens in drie stukken is gebroken.
Dat Michelangelo zo’n pijn in zijn nek kreeg van het plafond schilderen in de Sixtijnse kapel dat Vasari zelf een stoel liet maken waarin hij kon liggen zodat hijzelf gemakkelijker plafonds kon beschilderen.
Hoe Michelangelo zo kwaad was op de adviseur van de paus omdat hij vond dat er op ‘het laatste oordeel’ teveel naakten stonden.
Hij schilderde de criticus als de figuur Minos met een slang om de benen. Ik heb het nagekeken in mijn boek en ja hoor: helemaal rechtsonder staat Minos.
Vasari heeft het grafmonument voor Michelangelo mogen ontwerpen en dat bevindt zich in Florence.
Als laatste beschrijft Vasari zichzelf. Hij vindt zijn ontwerp van het Uffizi Paleis in Florence zijn beste bouwwerk, maar ook dit boek behoort tot zijn levenswerken.
Inspiratiebronnen waren in die tijd inderdaad de Bijbelse verhalen en verhalen uit de mythologie zoals ik ook al leerde in de cursus ‘Introductie Symboliek’.
Veel kunstenaars uit zijn boek kende ik niet en zal ik ook nauwelijks kunnen onthouden maar er kwamen ook veel bekende namen voorbij zoals Brunelleschi en Donatello, Rafaël en Titiaan, Botticelli en Leonardo daVinci, die Vasari helaas nooit heeft ontmoet.
En nu moet ik dringend eens naar Florence. Ooit waren wij daar een dag met de kinderen maar het was zo verschrikkelijk warm dat we niet veel hebben gedaan.
Ik herinner me dat we met onze hoogblonde dochter in de buggy veel aandacht trokken van de Italiaanse bevolking en dat we voortdurend de schaduwkanten van de staatjes zochten met een fles water onder de arm die binnen het uur warm was.
Het van zonlicht blikkerende plein voor het Palazzo Pitti herinner ik me ook nog; dat zijn we over gerénd op zoek naar schaduwreepjes.
Terugkijkend in de fotoalbums was dat in 1988. Waar blijft de tijd.
Dus ja, dan wordt het eens tijd voor een serieus bezoek.